Hoe je daar gekomen was, wat je daar deed en hoe het precies zat, dat wist je natuurlijk niet, je was acht, misschien negen. Je ouders waren daar, in de nadagen van hun geloof. Maar wat deden ze daar? Jij ging mee op de achterbank van de auto. En daar stond je, bij zo’n beetje het meest afgelegen huis van Nederland. Ergens in de wouden tussen Loenen en Eerbeek. Wat deden je ouders daar? Kenden ze die man? De man die jou aankeek en vroeg: ’Heb jij je hartje al aan Jezus gegeven?’ Je had geen idee. Wat werd er tegen je gezegd, welk antwoord werd er van jou verwacht? Je hartje?
Later, jaren later, bleek dat je in het huis geweest was van Johannes Roeleveld van Takkebos, bijgenaamd: De Noach van Eerbeek. (Lees en zie de dramatische foto in het artikel vanaf pagina 15). Johannes Roeleveld was niet alleen zwaar gelovig en Evangelist (in zijn tuin stond een bord met daarop JEZUS LEEFT), maar hij was ook preparateur. En daar, in de bunkers onder zijn huis, kwamen die twee passies samen, de Evangelist en de Preparateur.
De politie deed in 1982 een inval bij hem omdat er het vermoeden bestond dat hij beschermde diersoorten in zijn bezit had. En dat klopte. Johannes Roeleveld, hij dacht dat hij Uitverkorene was, had voor zijn Ark 200.000 opgezette dieren opgeslagen in de ruimtes onder zijn villa. Wachtend op de eindtijd, wachtend op het signaal van de opstanding. Hij verklaarde dat God hem die opdracht had gegeven. Hij noemde zich een trouwe slaaf van de Heer en was ervan overtuigd dat Jezus hem zelf zou ophalen over een door hem gebouwde brug en een door een gouden poort. Elke paar jaar werd die poort weer met een potje bronzen verf opgeknapt. En die taxidermist, de Noach van Eerbeek, had aan jou gevraagd of jij je hartje al aan Jezus had gegeven. Je rilde.