Hulspas weet het | Zinloze doden zijn een voetnoot
COLUMN - Het meest opmerkelijke aan de Spaanse Griep is dat deze dodelijke epidemie, die naar schatting vijftig miljoen slachtoffers maakte, zo volledig vergeten kon raken. Er is ongeveer een metertje serieuze literatuur over geschreven, maar dat haalt natuurlijk niet bij de kilometers die er geschreven zijn over de Eerste Wereldoorlog – vlak daarvoor, en maar zevenentwintig miljoen doden. Het een is een voetnoot geworden bij het ander – qua aantal slachtoffers zou het andersom moeten zijn. De Eerste Wereldoorlog als pijnlijke politieke vergissing in de jaren voordat de échte ramp zich voltrok.
Maar echt gek is deze vergeetachtigheid natuurlijk ook niet. Want de Spaanse Groep kende geen helden, gestorven voor het vaderland. Die vijftig miljoen stierven voor niks. Ze hadden geen idee waarom. En ook de wetenschap weet het eigenlijk niet.
De ziekte was zó dodelijk dat er jarenlang getwijfeld werd of het überhaupt wel een griep kon zijn geweest. Die vraag werd pas gesteld lang nadat de laatste slachtoffers begraven waren, zodat het harde bewijs dat het inderdáád om griep ging eigenlijk pas recent geleverd kon worden.
Maar waaróm deze griep zo gruwelijk tekeer ging, blijft een raadsel. Omdat de bevolking van Europa, na vier jaar oorlog, hongerig en verzwakt was? Lage weerstand, dus? Oké, maar waarom sloegen andere ziekten dan niet net zo hard toe? Een zeer gevaarlijke griepvariant? Dat weten we niet, maar dat kun je wel stellen. Alleen, ‘de’ griep was geen onbekende, en eerder opduikende varianten plegen vaak in ieder geval voor enige weerstand te zorgen. Die weerstand leek in 1918 totaal niet te bestaan. De aantallen doden waren wérkelijk grotesk.