Het is geen ondenkbeeldige situatie: na de Tweede Wereldoorlog vluchten twee joodse broers, David en Benjamin, uit Europa. Ze hebben de verschrikkingen van het nazi-regime ter nauwernood overleeft. David, de oudere broer vlucht naar Amerika (New York) en Benjamin, de jongere naar Brits Palestina, dat snel onafhankelijk Israel zal worden.
Ze moeten allebei hard werken: in Amerika geldt dat iedereen door hard werk zichzelf verder kan helpen, in Israel bouw je mee aan de Joodse staat. En zo werkt David als schoonmaker, krantenverkoper, en uiteindelijk journalist. Benjamin werkt in een kibboets, een collectieve boerderij, voor het algemeen belang.
Natuurlijk vinden beide broers liefde in hun nieuwe vaderland: zowel op het Israelische platteland als in een stad als New York is er bruisende joodse gemeenschap van migranten uit Europa. David trouwt met Rachel, die uit Polen gevlucht is, en Benjamin met Hannah, net als hij zelf een vluchteling uit Nederland.
Maar dan komt er een belangrijk verschil: waar David in Amerika leeft en dus in vrijheid en veiligheid, leeft Benjamin in Israel, een land dat voortdurend in oorlog is met haar buurlanden: in 1948 vallen de Arabische buurlanden in en in 1956, 1967 en 1973 volgen respectievelijk de Suez-oorlog, Zes-Daagse oorlog en de Yom Kippoer oorlog. Maar zelfs binnen Israel is geweld nooit ver weg: Israelische burgers worden voortdurend bedreigd met aanslagen van terroristen. En dat heeft ook gevolgen voor de levens van Benjamin: hij moet zelf in het leger dienen. Zijn twee zoons David en Yitzak moeten dat ook. Yitzak is blijvend verlamd door een ongeluk met een tank tijdens de Yom Kippoer oorlog. Ook zijn dochter Esther dient in het leger – achter de linie als administratief assistent. Maar zelfs als Israel niet in oorlog is, leeft Benjamin en zijn familie onder de voortdurende dreiging van terrorisme. In een aanslag op een bus komt David samen met zijn vrouw (Sarah) en zijn zoon om (Abraham).