Moppen over Homs
Komt een Homsi in een elektronicawinkel in Aleppo. “Mag ik deze televisie van u?”, vraagt hij.
“Die verkoop ik niet aan jou, domme Homsi,” zegt de verkoper.
De man uit Homs vraagt zich af hoe de verkoper kan weten waar hij vandaan komt, en begrijpt dat het zijn accent moet zijn. De volgende dag gaat hij opnieuw naar de winkel, neemt de televisie weer naar de kassa, en imiteert de Aleppijnse tongval. “Mag ik deze televisie van u?”.
“Die verkoop ik niet aan jou, domme Homsi.”
Omdat de man uit Homs toch graag een televisie wil kopen, gaat hij naar een spraakleraar, om te leren meer op iemand uit Aleppo te lijken. Daarna gaat hij opnieuw naar de winkel.
“Mag ik deze televisie van u?”.
“Die verkoop ik niet aan jou, domme Homsi,” zegt de winkelier, “en zet nu die wasmachine terug.”
Subtiel is anders, maar het is een mop van de soort die ze in Syrië vertellen. De bewoners van Homs gelden daarin als uitgesproken dom, en gelukkig kunnen ze daar zelf ook om lachen. Of konden daar om lachen, want de laatste tijd valt er om Homs en zijn bewoners niet zo heel erg veel te lachen.
Ik verander even van onderwerp. De westerse wereld is nu alweer tien jaar in conflict met – laten we het gemakshalve de islamitische wereld noemen, het gaat me nu even niet om de precieze definitie van de vijand. (Ik geloof dat onze politici het ook niet precies weten.) De situatie doet me soms denken aan de Koude Oorlog, toen de westerse samenleving zich eveneens bedreigd voelde door een vijand die een vijfde colonne zou hebben in West-Europa, toen politici wedijverden in harde retorica en de zaken van tijd tot tijd ook behoorlijk spannend waren.