Journalisten en democratie
Is Assange een journalist? Wie ja zegt, zal zorg hebben over zijn arrestatie. Is Rutger Castricum een journalist? Wie ja zegt, maakt slecht onderscheid tussen nieuwsgierigheid en botte provocatie. Is geheimhouding nuttig en nodig? Is goede smaak en fatsoen nuttig en nodig? Mogen politici en journalisten elkaar gunsten verlenen? Wat moeten we vinden van lekken?
Het zijn de vragen, die worden opgeroepen door Wikileaks, door het onfatsoen van Pownews, door de hypes die door de interactie van politiek en journalistiek worden veroorzaakt. Sommigen vinden het gemakkelijke vragen, maar ik heb er moeite mee. Als dat zich voor doet, pak ik meestal een oude leermeester uit de boekenkast.
Robert Dahl, Amerikaans politicoloog, geeft vijf criteria voor democratie:
1. Effectieve participatie (en participatie die geen effect sorteert?)
2. Gelijkheid bij stemmen (doen we; maar Gore-Bush? Of stemmen in R’dam?)
3. Verwerven van verlicht begrip
4. Finale beheersing van de agenda
5. Insluiten van volwassenen.
De sleutel zit de verwerving van verlicht begrip: politieke gelijkheid kan alleen wanneer de leden van een politiek systeem gekwalificeerd zijn om deel te nemen aan de besluitvorming. Voor die kwalificatie moeten zij voldoende in de gelegenheid zijn om te leren over de onderwerpen waarover wordt beraadslaagd en besloten. Dahl roept Pericles op als getuige, die de gewone burgers, bezig met hun dagelijkse besognes, toch goede beoordelaars vindt van de publieke zaken. (On democracy, p.38/39)