Van ‘9/11’ kan ik me een aantal dingen levendig herinneren. Het was een dinsdag, weet ik nog. En na het eerste vliegtuig dat zich in de Twin Towers boorde, hoopte ik vurig op een ongeluk. Dat duurde tot ik hoorde van het tweede vliegtuig dat recht tegen de andere toren was aangevlogen.
Voor de rest: beelden van mensen die uit de brandende torens sprongen. Rookpluimen, paniek, onzekerheid.
Maar ook, later die dag: Benjamin Netanyahu (of misschien was het ook wel toenmalig minister-president Ariel Sharon – het geheugen is nooit helemaal betrouwbaar) die op televisie kwam om ons te vertellen dat de VS nu hetzelfde doormaakten als Israël en dat daarom, zoveel was nu wel duidelijk, óók het Palestijnse terrorisme keihard moest worden aangepakt.
Dat trof me toen al als goedkoop meeliften op andermans tragedie, als het op één grote hoop gooien van alles dat islamitisch was om zo de enig overgebleven supermacht voor Israëls karretje te spannen.
Ik heb de televisieopname in kwestie nooit teruggezien, maar ik twijfel er niet aan dat Netanyahu (of Sharon) iets dergelijks heeft gezegd. Beiden worden bijvoorbeeld aangehaald in dit artikel uit The New York Times van 12 september 2001: