Op het moment dat druk wordt overlegd over ingrijpen in Syrië, werd Nederland vrijdag geconfronteerd met enkele zwarte bladzijden uit de geschiedenis van humanitaire interventies. Enkele nabestaanden van slachtoffers van de massamoord in Srebrenica stelden de Staat der Nederlanden aansprakelijk voor de dood van hun familieleden, en werden door de Hoge Raad in het gelijk gesteld.
Het gaat om Hasan Nuhanovic en de nabestaanden van Riza Mustafic. Mustafic werkte als elektricien voor Dutchbat, maar hij had niet de voor evacuatie benodigde VN-pas en werd uiteindelijk, samen met zijn familie, van de compound weggestuurd (zie ook dit blog). Buiten de poort werd hij van hen gescheiden, en later vermoord. Zijn vrouw, zoon en dochter overleefden. Tijdens de mondelinge pleidooien voor de Hoge Raad afgelopen januari hield dochter Alma een emotioneel betoog. Hasan Nuhanovic, tolk voor Dutchbat, had wél een VN-pas; hij werd met de Nederlandse troepen in veiligheid gebracht. Zijn familieleden (vader, moeder, broer) stonden echter niet op de lijst. Vlak voordat zij de poort zouden uitlopen, werd vader Ibro verteld dat hij tóch kon blijven, aangezien hij deel had uitgemaakt van het burgercomité dat overleg had gevoerd met Mladic. Zijn andere zoon en vrouw zouden wel moeten vertrekken. Zoals Hasan Nuhanovic tijdens diezelfde hoorzitting zou verklaren: ‘What choice did he have? To live with one son, or to die with the other?’ De vader liep samen met de anderen de poort uit. Alledrie de familieleden werden weggevoerd en later vermoord.