De farce van het Nationaal Historisch Museum
De farce rond het Nationaal Historisch Museum blijft de gemoederen bezig houden. Bas Heijne wijdde er onlangs een boek aan en medievist Henk ‘t Jong zei er gisteren verstandige dingen over (hier). Beide heel lezenswaardig.
Ik heb er zelf voortdurend een ongemakkelijk gevoel bij gehad. Eén reden was persoonlijk, namelijk dat ik in een vroeg stadium ben geciteerd als voorstander van de nationale canon die het museum aanvankelijk geacht werd te zullen presenteren. De reden was dat ik in een boekje aan immigranten had uitgelegd hoe Nederlanders hun verleden graag zien. De eerste zin maakte al duidelijk dat ik het beschouwde als een mythografie. Dat de voorstanders van een canon me als geestverwant rekruteerden – en dat ze dus een mythe niet van geschiedenis konden onderscheiden – gaf mij een ietwat nare bijsmaak bij wat op zich leuk projecten hadden kunnen zijn: vijftig vensters op het verleden en een daaraan gewijd museum.
Voor het goede begrip: ik had, en heb, er geen eenduidige mening over. Ik zie het voordeel van een canon voor het onderwijs, maar het is wel een ladder die, na te zijn beklommen, dient te worden weggeworpen. Geschiedenis is immers vooral een open dialoog, een discussie zonder einde, die echter toch ten einde komt als er een canon is.