China is een abstractie. Het land heeft tussen de 1,3 en 1,5 miljard inwoners, het honderdvoudige van Nederland. Het land bruist en gist. Maar het is moeilijk, ook door er heen te gaan, om een idee te krijgen wat er aan de hand is. Het is duidelijk dat er veel mensen zijn, maar wie in Nederland over straat loopt heeft hetzelfde gevoel. De mens is in staat zich de gezichten van hoogstens een paar duizend individuen te herinneren. Zodra een land meer dan zeg vijfduizend inwoners heeft, is dat al bijna een onhanteerbaar aantal.
De provinciestad Kaifeng heeft het Wirtschaftwunder van China niet mee mogen beleven. China is zich razendsnel aan het industrialiseren, maar Kaifeng, traditioneel zelf een industriestad, heeft de stap naar het kapitalisme niet weten te zetten. De staatsbedrijven zijn opgedoekt, moderne fabrieken zijn er niet voor in de plaats gekomen. Het is een bittere pil. Kaifeng was de hoofdstad van China toen Beijing en Shanghai nog kleine dorpjes waren. Nu leeft Kaifeng in zekere zin van de liefdadigheid: de groeiende middenklasse van andere Chinese steden bezoekt de oude hoofdstad. Binnenlands toerisme is de voornaamste bron van inkomsten.
De westerse toerist laat Kaifeng grotendeels links liggen. Andere delen van het land, zoals Xi’an, of Tibet, krijgen meestal de voorkeur. De westerse toerist heeft het natuurlijk ook moeilijk in Kaifeng. Er is maar één iemand die, tussen net geen miljoen mensen, Engels spreekt. Dit is Jason de Gouden Feniks.