In Hongarije vond zondag de tweede ronde van de parlementsverkiezingen plaats. Nadat twee weken terug al duidelijk werd dat FIDESZ de verkiezingen zou winnen, heeft deze partij nu een tweederde meerderheid verworven in het 386 zetels tellende parlement (ondanks dat het ‘slechts’ 53,4% van de stemmen had). Deze zege is slecht nieuws voor de democratie in het midden-europese land.
Een tweederde meerderheid is al heel slecht voor bijna elk land. In Hongarije, met een één-kamerstelsel en een kabinet dat in het parlement zetelt, betekent het een bijna ongelimiteerde macht om wetten te veranderen. Viktor Orbán kan feitelijk gewone wetten, maar ook de grondwet, in z’n eentje veranderen. Daarbij wordt hij slechts gehinderd door een constitutioneel hof. De gevolgen daarvan zullen nog wel meevallen, want Hongarije is ondertussen stevig verankerd in Europa, Orbáns partij is lid van de Europese Volkspartij en helemaal idioot is hij niet.
Wat wel een probleem vormt is de totale anti-politieke stemming in Hongarije. Twee nieuwe anti-politieke partijen hebben zetels in de volksvertegenwoordiging verworven. Het rechts-radicale Jobbik en de groene LMP hebben respectievelijk 47 en 16 zetels gewonnen. Beide partijen zetten zich – terecht – af tegen de zittende politieke macht. Die politieke macht werd tot voor kort door de MSZP vertegenwoordigd, die nu slechts 59 zetels binnensleepte. Dat betekent een diep wantrouwen in de Hongaarse politiek.