Opstand van de elite
In 1814 kwam de Notabelenvereniging bij elkaar om een mening uit te spreken over het ontwerp voor de Grondwet. Het was een bont gezelschap van lokale bestuurders, rechters, hoogleraren, officieren en kooplieden van stand. Velen hadden een van adellijke titel en beoefenden de politiek in de Staten-Generaal, gemeentebesturen of waterschappen.
In de loop der geschiedenis dunde de adel uit, maar notabelen hielden lang stand. Naast burgmeester en wethouders werden huisartsen, onderwijzers, notarissen, predikanten, advocaten en directeuren van wat grotere bedrijven tot de notabelen gerekend. Zij maakten op lokaal niveau de dienst uit.
Zij waren doorgaans loyaal waren aan het geldende gezag en droegen bijbehorende normen en waarden uit. Als je ze al op straat zag marcheren, dan was dat vooral achter hun eigen vaandel, op jaarlijkse festiviteiten, processies en herdenkingen. Hun ambt en/of titel was genoeg om als vanzelfsprekend met respect bejegend te worden.
Tegenwoordig moet ook een notabele respect verdienen. In 2009 verzuchtte de toenmalige minister van Binnenlandse zaken, Guusje ter Horst, in een interview in Vrij Nederland, dat het tijd werd “voor een offensief tegen het gebrek aan respect, het onderlinge wantrouwen en de vergroving van de samenleving”. Ze pleitte voor een opstand van de elite.