ANALYSE - Armoede is niet alleen een financieel, maar ook een sociaal probleem, zegt Willem Visser.
Waren we arm in de jaren ’60 waarin ik opgroeide? In vergelijking met nu wel. Niet dat we honger leden, maar alles wat nu vanzelfsprekend is (televisie, geluidsinstallatie, telefoon, auto, vakantie – om maar eens wat te noemen) was destijds luxe. Maakte dat ongelukkig? Nauwelijks. Mijn ouders moesten soms iedere cent een paar keer omdraaien, maar iedereen die ik kende verkeerde in dezelfde positie. We hadden niet veel om onze vermeende rijkdom of armoede aan af te meten. In het dorp onder de rook van Rotterdam waar ik woonde waren wat notabelen, maar hun rijkdom en succes uitte zich niet in opzichtigheid of pronkzucht.
Dit alles veranderde in vrij korte tijd. Na de sobere wederopbouwjaren nam de welvaart zienderogen toe. Mijn vader kon het zich in 1969 permitteren een huis in een nieuwbouwwijk te kopen. Wij behoorden ineens tot de welvarende middenklasse. Daarmee nam het grote kijken naar en vergelijken met de buren een aanvang. Luxe goederen waar we eerst alleen maar van droomden namen bezit van de doorzonwoning. Status werd ineens belangrijk.
Ik dacht hieraan bij de presentatie van de Armoedemonitor 2013 van het SCP en CBS, die traditioneel enkele dagen voor pakjesavond plaats vindt. De cijfers logen er dit jaar weer niet om. Ik geef ze heel kort weer: