COLUMN - Ze weet steeds minder, daardoor wennen de dingen hopelijk makkelijker. Wat er vanmorgen is gebeurd, is ’s middags al weggezakt in een onbereikbaar ver verleden. Soms lijkt ze een eend met een dik verenpak, waar alles ongemerkt vanaf glijdt: water, blijdschap, opluchting, verdriet. Ze kan plotseling snikken en twee minuten later zit ze star voor zich uit te kijken, of zakt ze zoetjes terug in slaap. Je weet niet of het verdriet was, of dat haar lichaam een manier zocht om spanning te ontladen, nu ze verder schier bewegingsloos is. Ik hoop altijd dat zo’n snik weinig anders is dan een boertje: een ontsnapte oprisping.
Al een week voor de verpleegtehuizen verplicht op slot gingen, besloten ze bij haar de boel dicht te gooien. Dat vonden mijn vader en ik pijnlijk, maar verstandig.
Je kunt zo’n afdeling vol dwalende en soms dwarse demente mensen niet aan de anderhalve meter afstand houden, en als er één ziek wordt, vallen ze geheid allemaal om. Mijn vader was benauwd dat ze hem dan over een paar weken niet meer zou herkennen, maar hij zit in haar hart gegrift, hem vergeet ze nooit.
Nu staat hij al bijna anderhalve maand elke middag bij de schutting die het terras achter haar afdeling omzoomt. Hij kan net over de omheining kijken. Hij waarschuwt de verpleging als hij er staat, dan rijden ze zijn lief naar buiten. Als ze hem ziet, klaart haar gezicht bij toverslag op. ‘Dag meisje,’ zegt mijn vader. ‘Dag man van me,’ zegt mijn moeder dan, trekt een halve glimlach (haar andere mondhoek wil niet meer meedoen) en sukkelt weer in slaap.