COLUMN - Mijn zoon mocht de eerste helft kijken. Zijn hart bonkte uit zijn borst, zo spannend vond hij het. Mijn vrouw vroeg hoe het ging. Ik riep dat Juventus duidelijk beter was. Mijn zoon vond van niet. Oké, ze hadden meer balbezit dan Ajax, maar het leidde nergens toe. Niet lang daarna kopte Ronaldo de 1-0 binnen. Zo gaat dat. Ik had er een hard hoofd in. Mijn zoon bleef optimistisch. Niet lang daarna werd het 1-1. Mijn zoon kwam bij mij op schoot zitten. Of eigenlijk op mijn buik.
In de zomer van 2007 was ik met mijn lief op vakantie in Sicilië. Onze zoon zou er nog twee jaar niet zijn. In Agrigento ontmoetten wij een Ierse jongen met wie ik sprak over de Champion’s League Finale van Manchester United tegen Bayern München in 1999. In de zesde minuut kwam München op voorsprong. In de 91e minuut werd het 1-1. En in de 93e minuut won Manchester met 2-1. De Duitsers bleven ontgoocheld achter. Historische avond, ook omdat het de eerste keer was dat de Ierse jongen ’s avonds op mocht blijven om samen met zijn vader een voetbalwedstrijd te kijken.
Omdat Ajax in tweede helften vaak boven zichzelf uitstijgt, was een historische avond niet langer ondenkbaar: mijn zoon mocht blijven kijken. Terwijl Ajax in de tweede helft inderdaad weer een stuk beter speelde, was ik op mijn telefoon bezig om te kijken of we dit jaar naar Vietnam zouden gaan. Eigenlijk hadden we vorige week al willen boeken, maar toen puntje bij paaltje kwam, raakte ik in paniek. Inmiddels was ik al wat meer aan het idee gewend. Mijn zoon vond niet dat ik niet zo met mijn telefoon bezig moest zijn. Hij had gelijk. Ik legde mijn telefoon weg. (Inmiddels besloten om naar Slovenië te gaan.)