COLUMN - De gregoriaanse antifoon ‘Media Vita’ is een merkwaardig lied. Dit liturgisch canticum, dat werd gezongen in de vastentijd vóór Pasen, werd door de kerk bij herhaling verboden. Het werd namelijk ingezet voor magische effecten die per definitie niet bepaald strookten met de opvattingen van de christelijke kerk.
Eerst iets over het wat en waar. De tekst van dit canticum is vrij oud. Het werd oorspronkelijk in 1613 door de historicus J. Metzler toegeschreven aan Notker de Stotteraar (ook wel genoemd Notker van Sankt Gallen, ca. 840-912), de bekende benedictijnse auteur, componist en poëet. Later onderzoek wees echter uit dat de tekst waarschijnlijk uit de achtste eeuw stamt. Onderzoekers zoals Louis Holtz voeren de tekst zelfs terug op een byzantijns origineel.
Het lied werd al snel op muziek gezet, werd het lijflied van de kruisvaarders en won snel vanaf de late Middeleeuwen aan populariteit. Dit was een hectische periode waarin de mensheid frequent bedreigd werd door golven van hongersnood, epidemieën en oorlogen, gevolgd door tijden van de inquisitie en heksenvervolgingen.
Bladmuziek van ‘Media Vita ex Cantuale Romano Seraphicum’
Magische bezweringen
Het lied werd echter niet alleen gebruikt als christelijk strijdlied en liturgisch canticum. Het bleek ook geschikt om vervloekingen mee te bewerkstelligen en magische bezweringen uit te voeren. Zo dreigden bijvoorbeeld de nonnen van het klooster in Wennigsen in 1455 door graaf Wilhelm van Brunswick en de augustijner koorheer Johannes Busch gedwongen te worden tot een kloosterhervorming, waarop de zusters in het koor van de kerk in de vorm van een kruis op hun buik gingen liggen en uit alle macht het Media Vita zongen. Dit beangstigde de graaf dermate dat hij zijn pogingen opgaf. De antifoon werd in de loop van de late Middeleeuwen door diverse bisdommen, waaronder dat van Keulen, verboden.