COLUMN - Zit je daar, in een debat georganiseerd door een goede vriend die Parkinson heeft, en die publiekelijk tracht te bedenken wat-ie nu in hemelsnaam moet doen als hij, naast die kutziekte waarmee hij zich zo goed en kwaad als maar kan heeft verzoend, vreest óók nog eens dement te worden. Want de kans op dementie is akelig groot bij Parkinson: ongeveer een op de twee mensen met die ziekte eindigt zo.
Hoe bepaal je nu al wat je tegen die tijd denkt aan te kunnen, wat je geliefden kunnen verdragen, en waarmee je je intimi denkt te mogen belasten? Hoe verzeker je jezelf, liefst zo kort mogelijk voordat je te ver heen bent, van een zachte dood, van euthanasie, in de wetenschap dat juist zodra je echt dement wordt, je mening er wettelijk niet meer toe doet?
Henk Blanken – want om hem ging het – heeft prachtig over zijn ziekte en zijn dilemma’s geschreven. Zijn vragen snap ik, zijn dilemma’s deel ik. Maar ik aarzel over zijn oplossing. Henk wil liefst zijn intimi het recht geven te beslissen over zijn dood. Als hij niet meer kan spreken of besluiten, moeten zij dat voor hem mogen oplossen, vindt hij. Hij wil zijn optie op euthanasie aan hen delegeren.