In De Groene Amsterdammer schreef Margalith Kleijwegt een mooi stuk over hoe het is je als Jood in de diaspora te verhouden tot het geweld van de staat Israël en hoe die staat zich mede in jouw naam misdraagt. En het antisemitisme dat daarnaast nog immer aanwezig is.
Ik kon me in veel vinden, tot ik halverwege op een zin stuitte die me bleef steken. Kleijwegt noemt het recente PvdA-GL-congres waar werd opgeroepen tot een wapenembargo tegen Israël, inclusief het stoppen van de export van onderdelen voor het Iron Dome-systeem. Daarover schrijft ze dat met “het Iron Dome, een raketafweersysteem, […] onschuldige burgers worden beschermd”, met de ondertoon: hoe kun je daar nou tegen zijn?
Een terechte vraag, als je het systeem uitsluitend bekijkt als een soort raketvangend humanitair schild. En inderdaad, het Iron Dome redt levens. Israëlische levens om precies te zijn. Maar die constatering, hoe feitelijk ook, is slechts de helft van het verhaal.
Want dat Iron Dome beschermt niet alleen burgers. Het beschermt ook de mogelijkheid om een oorlog te voeren zonder echte politieke kosten. Geen slachtoffers aan eigen kant betekent geen straatprotesten, geen druk op de regering, geen verontwaardiging die verder reikt dan een boze tweet van een Europese minister die al met één been in het bedrijfsleven staat. Het Iron Dome haalt niet alleen raketten uit de lucht, het haalt ook urgentie en reflectie uit het Israëlische debat. En leidt daarmee uiteindelijk tot méér doden, niet in Israël, maar bij de ander.