RECENSIE - Wie wat bewaart, die heeft wat: ik bezit een echt kaartje van de vorig jaar terecht geflopte speelfilm Redbad. Oké, ik heb die film dus ook werkelijk gezien, maar inmiddels hebben alweer twee musea laten weten dat ze dit zeldzame stuk graag in hun collectie willen hebben, dus mijn bioscooplijden legt mij geen windeieren. Dat is niet het enige voordeel dat Redbad achteraf oplevert.
Er zijn namelijk twee goede boeken verschenen over de vroegmiddeleeuwse heerser, die door Frankische monniken Radbodus wordt genoemd en door de Britse geleerde Beda Rathbedus. Dit moeten weergaven zijn van een naam die leek op het Oud-Friese Rêdbêd of het Oudengelse Ræthbed. In latere sagen heet de man Radboud of Radbold, terwijl de vorm Redbad een nog latere vorming is in het Fries. Het ene goede boek is Redbad van Sven Meeder en Erik Goosmann; het andere is Radbod. Koning in twee werelden van Luit van der Tuuk. Waar Meeder en Goosmann boeiende dingen hebben te melden vanuit Frankisch perspectief, benadrukt Van der Tuuk Radbods Noord-Nederlandse achtergrond. Radbod was een man van twee werelden en dat maakt twee visies mogelijk.
De eerste hoofdstukken van Radbod gaan over de vroege geschiedenis van (en de samenleving in) het gebied tussen de mondingen van de Zwin en de Wezer. Natuurlijke factoren maakten dat dit heel versnipperd was: enerzijds het gebied bewesten de Vlie (zeg maar het latere graafschap Holland), vervolgens het gebied van Westergo en Oostergo (ofwel de huidige provincie Friesland), tot slot het gebied ten oosten van de Lauwers, dus ruwweg de provincie Groningen en het Duitse Ostfriesland. Deze driedeling is herkenbaar in de vroegmiddeleeuwse optekening van het Friese recht, de Lex Frisionum, en is ook weer verder onder te verdelen. Het westelijke deel kende bijvoorbeeld bewoningskernen aan de monding van de Maas en de Rijn, langs de Vecht, in het Kennemerland, rond het huidige Medemblik en op Wieringen en Tessel. Iets dergelijks geldt voor de twee andere delen. Het moge duidelijk zijn dat in dit versnipperde gebied geen echt centraal gezag kon ontstaan en dat lokale heersers de dienst zouden blijven uitmaken. Dat Radbod desondanks toch enig supraregionaal gezag lijkt te hebben gevestigd, duidt erop dat de bewoners zich bedreigd hebben gevoeld.