COLUMN - Het is drie jaar geleden dat Salah Abdow Farah overleed, een 34-jarige onderwijzer uit Mandera in het uiterste noorden van Kenia. Over de omstandigheden rond zijn overlijden heb ik al twee keer eerder geblogd. De eerste keer naar aanleiding van de satiricus van het gesundes Volksempfinden, die zijn ergernis over de frase ‘islam is liefde’ uitventte en daarvoor precies de dag koos dat een paar Keniaanse moslims met gevaar voor eigen leven hadden bewezen dat dat kón; de tweede keer toen één van hen – om met Abraham Lincoln te spreken – his last full measure of devotion had gegeven.
Dat was dus Salah Abdow Farah. Op 21 december 2015, op weg naar huis in Mandera vanuit Nairobi – waar hij op de universiteit een cursus ontwikkelingspsychologie van het jonge kind volgde – werd de bus waarin hij zat, overvallen door strijders van al-Shabaab. Dat was vaker voorgekomen. Ruim een jaar daarvoor, in november 2014 had al-Shabaab een bus overvallen en alle passagiers een ‘geloofstest’ afgenomen: wie koranverzen kon reciteren ging vrijuit, de rest werd – om een Godwin te gebruiken – ‘geselecteerd’. Dat waren er achtentwintig.
Van die 28 slachtoffers waren er 17 of 20 onderwijzer. Het district rond Mandera lijdt namelijk aan een tekort aan plaatselijke onderwijzers. Die komen dus uit de rest van het land en onderwijzers vormen zo een disproportioneel deel van de passagiers in de busverbindingen tussen Mandera en de rest van het land. Omdat het noorden van Kenia voornamelijk islamitisch schijnt te zijn en het zuiden overwegend christelijk, vormen ook christenen een disproportioneel deel van de buspassagiers van en naar Mandera. Na deze aanval haakten een boel christelijke en/of uitheemse onderwijzers af en bleef Mandera met zijn probleem zitten. Dat Salah in zijn hometown Mandera bleef, maakte hem dus al een klein beetje een held.