ANALYSE - De discussie is inmiddels al zo’n 40 jaar oud, maar nog steeds actueel: vormen initiatieven als islamitische scholen, migrantenorganisaties (zelforganisaties), huiswerkbegeleidingsprojecten e.d. een brug naar de samenleving of werken ze segregatie in de hand?
Misschien is de vraag in hoeverre deze organisaties en initiatieven nog van nut zijn voor de tweede en de derde generatie relevanter. Dat stelt Ewoud Butter.
De discussie is nu actueel geworden door de decentralisatie van zorgtaken naar de gemeenten waardoor er een groter beroep wordt gedaan op de mensen zelf. Burgers en hun eigen netwerken moeten meer initiatief tonen en hun ‘eigen kracht’ benutten.
‘De transformatie dwingt professionals van “traditionele” voorzieningen ertoe om zich te richten op de eigen kracht en het netwerk op lokaal niveau. En dan kom je dus uit op samenwerking met die eigen initiatieven’, aldus Trees Pels op de website van het Kennisplatform Integratie en Samenleving (KIS).
Samen met haar collega Mehmet Day van het Verwey-Jonker Instituut doet ze momenteel een literatuuronderzoek naar eigen voorzieningen en hun impact op de ontwikkeling van het kind.
Migrantengemeenschappen richten volgens de onderzoekers steeds meer eigen voorzieningen op rond opvoeding, opvang, educatie en zorg voor kinderen en jeugd op.
De argumenten hiervoor zijn hetzelfde als in het verleden: reguliere instanties weten bepaalde, met name kwetsbare, groepen niet te bereiken. Het diversiteitsbeleid van dergelijke instellingen is nog te veel projectenbeleid en is niet structureel ingebed. De voorzieningen uit eigen kring slagen er volgens de onderzoekers vaak beter in om op de vraag van hun achterban in te spelen en kunnen bovendien een brug vormen naar de formele instellingen.
Uit onderzoek blijkt volgens het artikel op de website van KIS dat het voor de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind in de meeste gevallen goed is dat er zowel een oriëntatie is op de eigen gemeenschap als op de Nederlandse samenleving. Een riscio van eigen voorzieningen zou kunnen zijn dat zij uitsluitend op binding in eigen kring zijn gericht en daardoor met de rug naar de samenleving staan.
Zo kan er een kloof met de ‘mainstream’ samenleving ontstaan, bijvoorbeeld doordat jongeren leren om afstand te houden en zo minder kansen hebben bij het opbouwen van sociaal en cultureel kapitaal. Door een gebrekkig netwerk buiten hun eigen kring vinden jongeren bovendien minder gemakkelijk hun weg op de arbeidsmarkt.
De effecten van eigen voorzieningen op de integratie van migrantenjongeren zijn volgens de onderzoekers sterk context- en situatieafhankelijk. Er is een grote diversiteit aan organisaties.
‘De term ‘parallelliteit’, die vooral de laatste tijd geregeld aan deze voorzieningen wordt gekoppeld, doet vaak geen recht aan de werkelijkheid. Meestal zijn er allerlei meer of minder sterke dwarsverbanden met de bredere samenleving,’ stelt Mehmet Day. (Lees over deze term ook ‘Oh parallelle samenleveing, where are thou?‘ van Sinan Cankaya).
Onderzoekers Day en Pels verwachten de uitgebreide resultaten van het literatuuronderzoek in september publiekelijk te maken. Vervolgens zal er een veldonderzoek onder eigen voorzieningen plaats vinden. Lees meer bij KIS.
Eerder onderzoek
Er is al vaker onderzoek gedaan naar de vraag of ‘eigen organisaties’ integratie bevorderen of juist niet. In hoeverre dragen migrantenorganisaties bij aan bonding (betrokkenheid bij de eigen groep) en aan bridging (banden met de rest van de samenleving)?
Vorig jaar publiceerden Thijl Sunier en Nico Landman nog hun onderzoek naar Turkse islamitische organisaties in Nederland. Zij concludeerden in dit artikel: “Turken zijn van alle voormalige migrantengemeenschappen het best georganiseerd, en ze participeren ook het meest intensief in de samenleving. Dat is niet toevallig, dat hangt met elkaar samen. Bonding en bridging sluiten elkaar dus niet uit; het is niet of/of.”
De politicologen Jean Tillie en Meindert Fennema deden er ook onderzoek naar. “Etnische organisaties zijn wel goed voor de integratie ” schreven zij. Religieuze en etnische gemeenschappen bedreigen de democratie niet, maar bevorderen die juist”, stelde Jean Tillie in een toespraak. “Etnische en religieuze organisaties dragen bij aan democratie. Binnen deze organisaties vindt zelfreflectie plaats en worden burgerlijke vaardigheden ontwikkeld. Cruciaal voor dit democratisch proces is wel dat gemeenschappen niet geïsoleerd raken en ‘zwakke verbanden’ hebben met andere gemeenschappen.”
En ook António da Graça concludeerde dat migrantenorganisaties integratie bevorderen. ‘Door actieve deelname in zelforganisaties worden competenties en vaardigheden ontwikkeld die van belang zijn voor de maatschappelijke participatie.’ Sterker nog, de bonding – activiteiten die de collectieve identiteit, solidariteit, samenwerking en interne homogeniteit versterken – zijn juist een voorwaarde voor integratie. ‘De interne binding is juist goed voor de integratie omdat daarmee sociaal kapitaal wordt ontwikkeld en vermeerderd.’
Zin en onzin van migrantenorganisaties
Ik werk zelf ruim 25 jaar samen met ‘migrantenorganisaties’ en heb twee keer onderzoek naar het functioneren van deze organisaties gedaan en werkte mee aan een onderzoek naar de maatschappelijke waarde van migrantenorganisaties. In 2006 concludeerde ik na onderzoek onder een kleine 70 organisaties dat ruim 80% activiteiten ontwikkelt die op deelname aan de samenleving zijn gericht. Natuurlijk zijn er enkele uitzonderingen, maar Ik ben ervan overtuigd dat het merendeel van de organisaties bijdraagt aan integratie. En ja, ik heb vele projecten gezien waarbij het migrantenorganisaties lukte om mensen te bereiken die niet bij reguliere instellingen over de vloer kwamen.
Nog steeds worden er bij veel migrantenorgansiaties en religieuze organisaties goedbezochte spreekuren georganiseerd. Ook worden er taallessen, inburgeringscursussen en huiswerkbegeleiding gegeven. Vrijwilligers doen daar vaak het werk waarvoor professionals bij reguliere instellingen goed betaald worden.
Vele gevoelige thema’s zoals huiselijk geweld, emancipatie, radicalisering, homoseksualiteit etc. zijn door tal van migrantenorganisaties succesvol geagendeerd bij hun achterban. Ook zijn er enkele migrantenorganisaties die met succes een onderwerp op de politieke agenda kregen.
Vrijwilligers hebben er vaardigheden geleerd en netwerken gelegd waarmee ze later een maatschappelijke carriere maakten. Het gros van onze ‘migrantenpolitici’ is bijvoorbeeld ooit begonnen bij een migrantenorgansiatie. Tenslotte hebben deze organisaties geregeld aangetoond een sleutelrol te kunnen spelen bij het handhaven van de sociale stabiliteit in een buurt.
Toch werd en wordt hun rol geregeld overschat. Behalve een waslijst van succesvolle projecten, kan ik ook een waslijst opstellen van projecten die jammerlijk mislukten. Dat kan externe oorzaken hebben gehad zoals onwillige overheden en autistische instellingen, maar ook door het falen van migrantenorganisaties zelf vanwege bijvoorbeeld eigen amateurisme, een eindeloze interne strijd om macht en geld of een achterban die niet veel groter was dan de directe familie van de bestuurders. Ook worden veel organisaties nog steeds geleid door oudere heren die al jaren de leiding hebben. En daar zit de grootste zwakte van deze organisaties. Jongere generaties zijn in de besturen van migrantenorganisaties nog steeds slecht vertegenwoordigd omdat de oudere bestuurders geen stapje terug willen of durven doen en/of de jongeren geen interesse hebben.
Religieuze initiatieven hebben een relatief grote kans om te overleven, omdat ook veel van de kinderen en de kleinkinderen van migranten gelovig zullen blijven en op een gegeven ogenblik het stokje wel zullen overnemen. Voor seculiere migrantenorganisaties wordt het moeilijker wanneer ze niet snel verjongen en moderniseren.
De belangrijkste vraag voor de onderzoekers Day en Pels zou wat mij betreft daarom moeten zijn in hoeverre religieuze en vooral seculiere migranteninitiatieven nog aansluiting vinden bij de tweede of derde generatie. (Dit zijn dus geen migranten meer, maar Nederlandse jongeren waarvan de ouders of de grootouders ooit migrant waren).
“Ik vermoed dat migrantenkinderen van nu niet zoveel behoefte meer hebben om zich langs etnische lijnen te organiseren”, schreef journalist en schrijver Hassan Bahara. Hou op met dat groepsdenken stelde onderzoekster Nadia Bouras stelliger en Hasna el Maroudi schreef: geen geld meer naar organisaties die mijn generatie als vreemdeling aanspreken.
Vertolken deze drie schrijvers de mening van hun generatie of zijn het uitzonderingen?
Ewoud Butter is onderzoeker en hoofdredacteur van Republiek Allochtonië.
Reacties (3)
En daar heb je gelijk het probleem. Veel Turkse organisaties hanteren dergelijk conservatieve en nationalistische waarden dat ik werkelijke assimilatie niet snel zal zien gebeuren. Beter nog, assimilatie is een heel vies woord voor veel ‘Turken’.
@1: ik heb het als autochtoon Nederlander ook altijd een “vies woord” gevonden. Gelijkschakeling, waar assimilatie op neerkomt, miskent de eigen identiteit van mensen. Homogeniteit vind ik een stuk minder aantrekkelijk dan diversiteit.
@2: Zo zie ik dat niet. Assimilatie zie ik meer als een samensmelting. Het is naief om te denken dat zo’n grote bevolkingsgroep geen kenmerken zal kunnen behouden of andere groepen zal beinvloeden. Kijk bijvoorbeeld naar gordijnen, gekleed douchen, doner kebab en andere keukens of het samensmelten van muziekstijlen.
Wat homogeniteit betreft sla je dus ook precies de spijker op de kop! Die blijft er zolang je streeft naar een Turkse identiteit. Veel Turken voelen zich doorgaans eerst Turks, dan pas Nederlands. Dat is een ongezonde houding als je hier hoogstwaarschijnlijk de rest van je leven gaat doorbrengen. Dat is afgezien van hoe Nederland met deze groepen omspringt, ook daar zie ik maar weinig vanuit komen.