Oude bekende
COLUMN - Al twee maanden was ik zo moe dat ik vrijwel elke dag een middag- of avonddut nodig had en niet langer dan drie minuten op mijn benen kon staan. Het vrat aan me. Had ik nu alwéér iets, na de MS, de hersenbloeding en de borstkanker? Na weer zo’n dag dat ik bijzonder wankel was geweest, belde ik de huisarts voor een algehele check-up. Daarna dook ik voor de zoveelste keer met een boek in bed.
Ik wilde niet opnieuw ziek zijn. In stilte nam ik me voor: als het wéér kanker is, laat ik me ditmaal niet behandelen. Er zijn immers grenzen.
Onderwijl speelde iemand plukbas op een spier diep in mijn middenrif, een paar uur achter elkaar. Die spier had duidelijk de hik: kramp, loslaten; kramp, loslaten. Poek… poek… poek…
Ineens ging me een licht op. Verhip – dat kénde ik. En had ik de laatste weken niet al een paar keer gemerkt dat ik mijn ogen ineens totaal niet kon focussen? En waarom brandden mijn voeten en enkels de laatste tijd zo?
Verdomd. Het was de MS, ik had een nieuwe aanval – de eerste sinds 2001. Toen ik er eenmaal op ging letten, wist ik het zeker. Slappe benen. Spieren die hun spanning niet konden vasthouden en na tien seconden overgingen in gehakkel. Een knie die bij het minste of geringste knikte. Te makkelijk mijn evenwicht verliezen. Een voorvoet die ineens op de grond klapte in plaats van zich netjes af te wikkelen. Idioot veel moeite hebben om overeind te komen. Armen die elk gewicht al teveel vinden, en dan ijverig gaan bibberen.