door Daniël Boomsma, eerder verschenen in het themanummer van idee-magazine (tijdschrift voor het sociaal-liberalisme) over marktmacht (april 2021)
Econoom en politicus Yanis Varoufakis maakte naam als de markante minister van Financiën van het noodlijdende Griekenland in 2015, in de nasleep van de eurocrisis. Hij verzette zich – tevergeefs – tegen de geëiste bezuinigingen op de Griekse economie in ruil voor steunpakketten. Inmiddels is hij parlementslid voor MeRA25, dat deel uitmaakt van zijn pan-Europese beweging DiEM25 (Democracy in Europe Movement 2025). In zijn roman Another Now. Dispatches from an Alternative Present (2020) schetst hij een alternatieve economie waarin commerciële banken en aandelenbeurzen zijn verdwenen en werknemers bedrijven in collectief eigendom hebben. ‘De geschiedenis leert ons dat haalbare alternatieven absoluut onhaalbaar lijken totdat ze tot stand zijn gekomen.’
In uw roman Another Now stelt één van de hoofdpersonages, Iris, dat ‘er maar één keuze is. Óf we geven ons over aan een oligarchie die in naam van het liberalisme over elke vorm van vrijheid walst die ertoe doet. Óf we erkennen dat de uitvinding van het kapitalisme moet worden tenietgedaan’. Een ander personage, Eva, antwoordt dat het kapitalisme ‘ons allemaal uit de armoede heeft getild en het enige realistische perspectief biedt om hetzelfde te doen voor miljoenen mensen die er nog steeds onder te lijden hebben’. Maar Eva geeft ook toe dat ‘het temmen van het kapitalistische beest waarschijnlijk zinloos is’. Wanneer raakte u er zelf van overtuigd dat het kapitalisme niet te temmen is?
‘Laat me, voordat ik die vraag beantwoord, vooropstellen dat de twee personages die je noemt, Iris en Eva, een innerlijk conflict doormaken. Dat is iets goeds. Als we niet twijfelen, zijn we gevaarlijk. De romanvorm is daar bij uitstek geschikt voor. Als je een essay of een manifest schrijft, moet je zeggen waar je in gelooft. De structuur van de roman laat meer vrijheden toe en biedt de mogelijkheid om twijfels over je eigen opvattingen uit te drukken. Je ziet dat in deze roman omdat Eva uiteindelijk besluit dat ze zich niet kan verenigen met hoe het kapitalisme nu is, terwijl Iris het omgekeerde doet. Dat gezegd hebbende: ik ben al heel vroeg gaan geloven dat het ondoenlijk is om het kapitalisme te temmen. De macht van het kapitaal vandaag is immens. Het is een beest dat zowel geweldige als verschrikkelijke dingen kan doen. Ik denk niet dat het te temmen is. Het is eventjes gelukt, gedurende een kwart eeuw na de Tweede Wereldoorlog. Toen leek de financiële geest terug in de fles te zijn gestopt. We hadden feitelijk een wereldwijd geleide economie. We hadden overal dezelfde munteenheid met vaste wisselkoersen, controle op kapitaal zodat banken niet met geld konden gokken. Vijfentwintig jaar lang hadden we afnemende ongelijkheid, sterke economische groei, goede banen en lage inflatie. Dichterbij een beschaafd kapitalisme zijn we niet gekomen. Maar de periode sinds 1971, het jaar dat Bretton Woods explodeerde en het neoliberalisme werd ingeluid, bewijst dat het beest niet bedwongen kan worden. Het brak zijn ketenen. Het creëerde opnieuw een irrationele uitbundigheid, die leidde tot de financiële crisis van 2008 en de economische stagnatie die we sindsdien kennen – en die wordt versterkt door de coronapandemie.
U spreekt van een ‘oligarchie die in naam van het liberalisme over elke vorm van vrijheid walst die ertoe doet’. Wat bedoelt u exact met die frase? ‘Het zou ons niet moeten verrassen dat dat in naam van het liberalisme gebeurt. Elke grote traditie – of dat nu het christendom is, of het marxisme of het communisme – is misbruikt door mensen die menen te spreken in haar naam. Mijn opmerking over het liberalisme wijkt niet af van wat je over elke andere beweging kan zeggen. Ik denk dat het liberalisme een zeer nuttige politieke traditie is. Ik zie mezelf als liberaal, in die zin dat ik geloof dat vrijheid de belangrijkste waarde is. Maar kijk wat er gebeurd is in naam van de vrijheid! Of van het liberalisme. In naam van liberaal denken zouden we een liberale vorm van kapitalisme hebben. Dat is een mythe. Zelfs Friedrich von Hayek, de ultra-neolibertarische econoom, beschrijft het kapitalisme op een manier die niets te maken heeft met de wereld waarin we nu leven. Het idee dat de staat de regels stelt zodat de private sector via marktcompetitie schaarse goederen kan verdelen op basis van spontane ordening, zónder centrale sturing – dat is allemaal onzin. Want wat hebben we werkelijk? We zien kleine bedrijven kopje onder gaan. En we hebben gigantische multinationals die niet langer in staat zijn voor zichzelf te zorgen zonder de vriendelijkheid van centrale banken. We leven in een wereld zonder competitieve markten. Kijk naar Facebook. Laten we zeggen dat de macht van Facebook zich laat vatten in het beeld van iemand die door een winkelstraat loopt en zich realiseert dat één persoon eigenaar is van elke winkel, van elke outlet, van de weg, van de bankjes waar je op zit om uit te rusten na het winkelen, én van de lucht die je inademt. Dat is geen markt. Vroeger waren Exxon en Ford oligopolies. Ze domineerden de markt. Nu heb je platform-monopolies die de hele markt beheren. Adam Smith zou er door zijn geschokt. Prachtige liberale waarden zijn ingezet en bewapend om hoogst illiberale economische regimes tot stand te brengen.
Uw kritiek richt zich ook op liberaal individualisme. Dat is ‘verslagen door haar eigen succes’: het heeft de commodifcatie, de vermarkting, van de persoonlijke leefruimte gelegitimeerd. Hoe is dat gegaan? ‘Mijn probleem met hedendaags liberaal individualisme is het mensbeeld. Het idee van het individu dat het hanteert, is denigrerend naar de mens. Laten we zeggen dat er twee manieren zijn om te kijken naar het individu, beiden afkomstig uit de Westerse liberale traditie. Ten eerste de Angelsaksische visie van de homo economicus. Dat concept van het individu is heel primitief. Het zegt feitelijk dat een mens een bundeling van voorkeuren en verlangens is. De rede fungeert als een soort rekenmachine. Het individu kan dus worden gezien als losstaand van zijn gemeenschap. De tweede traditie begint met de oude Grieken en ontwikkelt zich daarna in begrippen als autonomie en zelfbeschikking. Het komt erop neer dat als het individu geen mensen om zich heen heeft, hij een barbaar is. Alleen door anderen begrijp je jezelf. Mensen in een gemeenschap vormen elkaar immers. Maar deze manier van kijken naar het individu is morsdood. Financialisering, dus de ongekende stempel die kapitaalophoping, losgekoppelde financiële markten en banken op het kapitalisme hebben gedrukt na de twintigste eeuw, heeft ermee afgerekend. We zijn nu allemaal consumenten, een hoopje smaken en voorkeuren. Wat ik bedoel met de gedachte dat liberaal individualisme door haar eigen succes is verslagen, is dat het succes van gefinancialiseerd kapitalisme, het einde van de Sovjet-Unie en de sociaal-democratie en de complete overwinning van Thatcherism het oorspronkelijke vrijheidsidee hebben vernietigd. Het idee namelijk van het individu als auteur van zijn eigen leven. Met de commodifcatie van de persoonlijke leefsfeer bedoel ik dat we nu ook in onze privésfeer consumenten zijn geworden. Ooit was dat het domein waar je ‘je eigen meester’ kon zijn. Dat is nu ook uitgehold. Door sociale media maken mensen zich permanent zorgen over hun digitale profielen en of die al dan niet door mogelijke nieuwe werkgever zullen worden bekeken. Zelfs een gesprek met vrienden is tegenwoordig onderdeel geworden van jezelf in de markt zetten. Met de commodifcatie van de persoonlijke leefsfeer eindigt het soevereine individu. En dat is een grote nederlaag voor het liberalisme.’
Als u het heeft over het oorspronkelijke liberalisme, dan lijkt dat niet onverenigbaar met deze vorm van kritiek op het kapitalisme. ‘Dat is het punt van Eva in mijn roman Another now. Eva geeft haar liberalisme nooit op, maar realiseert zich dat om de markteconomie echt vrij te maken, we voorbij het kapitalisme in haar huidige vorm moeten kijken.’
Maar in de praktijk zijn het niet uw bondgenoten? ‘Toen ik in 2015 minister van Financiën was van Griekenland, worstelde ik vooral met Wolfgang Schäuble [destijds minister van Financiën van Duitsland, red.]. Niet met Jeroen Dijsselbloem [destijds voorzitter van de Eurogroep, red.], die was nooit echt van belang. Als voorzitter stond hij in the picture, maar Nederland was en is – net als Griekenland – in Europees verband niet belangrijk. Dijsselbloem was simpelweg de loopjongen. Mijn grootste bondgenoten waren opvallend genoeg rechtse liberalen. Van links moest ik het niet hebben. Kijk naar wat Alexis Tsipras [toenmalig premier van Griekenland, red.] deed met het negeren van het referendum waarin het Griekse volk ‘nee’ zei tegen de bail-out-voorwaarden. Hij en ik zijn niet on speaking terms. Mensen als Norman Lamont, ooit minister voor Thatcher en een Tory, steunde me juist. Want waar ging het nu eigenlijk over? De Griekse staat ging bankroet na 2008. De Europese Unie legde de Grieken daarna de grootste lening ooit op, in absolute termen: 110 miljard euro. Ik zeg ‘opleggen’, omdat mijn hypothese is dat de Europese Unie altijd bedoeld is geweest om het tegenovergestelde van een democratie te zijn. Het Europees Parlement is een grap. Het is het enige parlement dat geen fatsoenlijke wetgeving kan maken. De Europese instituties functioneren überhaupt als vijgenbladen die moeten verbergen dat ze deel uitmaken van een niet wezenlijk democratisch geheel. Maar terug naar mijn punt: met die gigantische lening verplaatste de EU feitelijk de verliezen die vooral Duitse en Franse banken tijdens de crisis hadden geleden naar de Europese belastingbetaler. Als je zoveel geld uitleent aan een failliete staat op voorwaarde van enorme economische versobering die gegarandeerd voor een gigantische krimp van het nationaal inkomen zorgt, dat weet je dat het niet goed eindigt. Ik zei destijds simpelweg: dit moet stoppen. Dat hadden liberalen moeten doen, maar er was een marxist voor nodig!’
Terug naar uw kritiek op hedendaags kapitalisme. Het verhaal van het kapitalisme begon met het idee van markten die, door hun eigenbelang na te streven, het beste het publieke belang konden dienen. Dat verhaal eindigt in uw kritiek rond 1880. Wat gebeurde er toen? ‘Wat rond die tijd ophield te bestaan was het model van de slager, de bakker en de brouwer – de drie ondernemingsvormen waar Adam Smith zijn competitieve kapitalistische visie op baseerde in The Wealth of Nations. Ieder van hen zorgt voor zichzelf door goed bier, goed brood en goed vlees te leveren tegen lage prijzen. Want als ze geen betaalbare prijzen hanteren, gaat iemand anders er met hun klanten vandoor. Geen van allen geven ze écht om de mensen die hun goederen kopen, maar uiteindelijk dienen ze wel het belang van de gemeenschap. Wat zich in 1870, 1880 voltrok was de tweede industriële revolutie. Die creëerde zulke grote bedrijven dat concurrentie onmogelijk werd. Dat waren bedrijven die het gehele proces van productie onder zich kregen, bijvoorbeeld van het opwekken van elektriciteit via centrales tot het produceren van de lampen in de huizen van mensen, inclusief de snoeren. De marginale kosten om de markt te betreden werden gigantisch. Dat is één helft van het verhaal. De andere helft gaat over de financiering van deze megabedrijven. De beurzen konden die niet leveren. Die ontbrak het aan liquiditeit. Banken waren ook niet groot genoeg om geld te leveren. En dus gingen kleine banken samenwerken. Via conglomeraties [door fusies en overnames ontstane ondernemingen, red.] zorgde Big Business dus voor het ontstaan van Big Banks. Die grote banken hadden het vermogen om gigantisch hoeveelheden geld te creëren uit het niets. Toen Big Business gigantische winsten gingen maken, konden ze de leningen van de Big Banks terugbetalen. Hoe meer dat gebeurde, hoe groter de prikkel werd voor Big Banks om nóg meer geld uit het niets te drukken waar Big Business weer mee kon speculeren. En toen barstte de bubbel en crashte in 1929 de Amerikaanse beurs. Zo schiep de tweede industriële revolutie economieën van zo’n grote schaal met zulke enorme bedrijven, dat het de relevantie van het oorspronkelijke verhaal van het kapitalisme van Adam Smith over de bakker, de slager en de brouwer irrelevant maakte.’
Maar daar eindigt het verhaal niet… ‘Het gaat door. Het monopolistische kapitalisme begon in de twintigste eeuw en eindigde met de Great Depression. Na de oorlog hadden we een planeconomie tótdat we ons ‘eigen’ 1929 meemaakten met de financiële crisis van 2008. En nu hebben we een kapitalisme waarin Big Business leunt op de staat.’
U heeft stevige kritiek op het functioneren van de aandelenmarkten, omdat ze losgekoppeld zijn van de reële economie. Tijdens de huidige coronapandemie schieten de koersen omhoog terwijl de economische situatie zeer zorgelijk is. Dat fenomeen bereikt grote hoogtes sinds de financiële crisis van 2008. In uw ‘postkapitalistische economische democratie’ lijkt er überhaupt geen plaats voor de aandelenmarkten… ‘Nee, in mijn alternatief bestaan er geen aandelenmarkten meer. Mensen kunnen wel kapitaal vergaren. En ik zie een open, sterk competitieve markt voor leningen voor me. Je weet wel, het ouderwetse idee dat mensen hun spaargeld kunnen uitlenen aan anderen tegen een bepaalde rente. Het moet heel simpel worden voor gewone mensen om elkaar geld te lenen. Daarbij kunnen we gebruik maken van de infrastructuur van de centrale banken. Het is de hoogste tijd om ons een wereld voor te stellen waarin de markten werken, niet ondanks maar omdat we afscheid hebben genomen van de beurzen.’
Eerder dit jaar hadden we de GameStop-casus. Gebruikers van het online forum Reddit kochten massaal aandelen van gamingbedrijf GameStop, zodat hedge funds – die juist gokten op een daling van de aandelen – grote verliezen leden. Zagen we hier het begin van een alternatief? ‘De GameStop-Redditters zijn geen revolutionairen. Maar sommigen van hen die in GameStop investeerden, deden dat niet voor het geld maar omdat ze hedge funds – de professionele beleggers – een lesje wilden leren. Er was dus wel een ideologisch element aan de hele casus. Het was het gecoördineerde handelen van lilliputters, dat wil zeggen: de optelsom van de individueel beperkte inzet van velen, waardoor het zelfs hedgefunds op de knieën kon krijgen. Er zijn wat parallellen met wat ik in mijn roman crowdshorters noem. Maar het grote verschil is dat de crowdshorters in mijn boek een manifest hadden, en een visie op een ander soort markteconomie. Dat hadden de Redditters niet.’
In een speech vorig jaar stelde u dat het tijd wordt dat ‘TINA’ plaatsmaakt voor ‘TATIANA’. Oftewel, dat There Is No Alternative wordt vervangen door That Astonishingly There Is AN Alternative. Hoe ziet, naast het afscheid nemen van aandelenmarkten, uw alternatief eruit? ‘Ten eerste: ik denk niet dat er een substituut is voor markten. Een economie waarin de staat alle goederen en diensten levert, zal altijd leiden tot een combinatie van falen en autoritaire politiek. Ik wil niet in een soort China leven. Dan ben ik de eerste die in een Goelag belandt, terwijl mensen als Dijsselbloem in het Centraal Comité terecht zouden komen – laat daar geen twijfel over bestaan [lacht]. Tegelijkertijd vrees ik de macht van geprivatiseerde monopolies net zozeer als publieke monopolistische macht. Hoe dan ook houden markten op te bestaan door een concentratie van macht, van kapitaal. En kapitaal concentreert zich hoe dan ook als we markten hebben waar aandelen vrijelijk kunnen worden verhandeld. We hebben nu een situatie waarin aandelen zo zijn opgehoopt dat er feitelijk drie bedrijven zijn – BlackRock, State Street en Vanguard – die alles beheren. En vrijwel niemand heeft ooit van die bedrijven gehoord! De vraag is dus: hoe combineren we een gedecentraliseerde beslisdemocratie met efficiëntie en vrijheid? Mijn antwoord begint bij een basis aan kapitaal voor iedereen, een trust-fund. Ten tweede geloof ik dat iedereen dividend moet ontvangen van het kapitaal dat onze samenleving produceert. Het meeste van wat we produceren is namelijk het resultaat van collectief handelen. Denk aan de kennis en expertise die heeft geleid tot de COVID-19-vaccines. Waar kwam die kennis vandaan? Niet van de farmaceuten. Die hebben immers wetenschappers ingehuurd. En die zijn met publieke middelen opgeleid. Iedereen behoort dus te delen in de winst die gemaakt wordt met behulp van publieke kennis en middelen. Ten derde denk ik dat we af moeten van de huidige giftige verzorgingsstaat, dat hele bureaucratische proces waarin wordt bepaald wie wel of niet in aanmerking komt voor overheidssteun. Onze verzorgingsstaten veranderen staatsfunctionarissen in kleine despoten. En tot slot, en dat is de crux van mijn alternatief, zou ik het idee van één werknemer, één aandeel, één stem in bedrijven willen introduceren. Dat zou betekenen dat je niet langer de belachelijke situatie hebt waarin mensen niet eens weten wie eigenaar is van het bedrijf waar ze werken. Of dat de eigenaren dat zélf nauwelijks weten.’
Ziet u niets in het opbreken van bedrijven die markten domineren? ‘Ik begrijp mensen die pleiten voor meer regulering van multinationals. Ik begrijp ook economen als Elisabeth Warren, die voorstander zijn van het opbreken van bijvoorbeeld grote techbedrijven. Het is fout dat dit soort gigantische ondernemingen bestaan. Maar wie gaat beslissen welke bedrijven worden opgebroken? En in wat voor stukjes? In mijn alternatief met een ‘één werknemer, één aandeel, één stem’-model ontstaat er een soort Darwiniaans proces dat ervoor zorgt dat mensen überhaupt niet deel willen zijn van bedrijven met honderdduizenden werknemers. Want dat wordt in dat model immers onmogelijk om te managen. Zo ontstaat er een organisch proces dat uiteindelijk moet leiden tot bedrijven die tussen de, zeg, 50 en 9000 werknemers hebben. Dat is spontaner. En democratischer.’
De onvermijdelijke vraag, die ook uw roman wordt opgeroepen door de dialoog tussen Iris en Eva, luidt dan wel: hoe realistisch is een alternatief dat zo fundamenteel verschilt van de huidige situatie? ‘De geschiedenis leert ons dat haalbare alternatieven absoluut onhaalbaar lijken totdat ze tot stand zijn gekomen. Stel je eens voor dat je iemand die enkele eeuwen geleden leefde de huidige werkelijkheid zou moeten uitleggen. Je zou voor gek worden verklaard. In de negentiende eeuw was het grootste obstakel voor de anti-slavernijbeweging dat men dacht dat een wereld zonder slavernij onvoorstelbaar leek. Het was onmogelijk om je dat in te beelden, omdat er tot op dat moment nog nooit zo’n wereld had bestaan. Toen mensen dat tóch deden, of zich een wereld met algemeen kiesrecht voorstelden, beschouwden velen ze als krankjorem. Maar volgens mij moet je jezelf altijd de vraag stellen: zit iets logisch en begrijpelijk in elkaar? En als dat zo is, dan vinden we wel een manier om het haalbaar te maken.’
Daniël Boomsma is publicist en werkt als speechschrijver voor een ministerie. Idee-magazine is de periodieke uitgave van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66. Wij danken de auteur en de redactie voor hun medewerking.
Dit artikel is onderdeel van de Sargasso serie Een ander kapitalisme.