Liever voorlichting dan plicht
Dinsdag heeft het kabinet eindelijk een soortement van rooster bekend gemaakt: wie kan zich wanneer laten inenten, met welk vaccin is dat waarschijnlijk, en waar? Daarmee worden voor het eerst elementaire vragen beantwoord. Maar er mag wel een tandje bij: wie zorg wil dragen dat voldoende mensen zich laten vaccineren, dient allereerst de voorlichting goed op orde te hebben. Daar schort het nu nog zo aan dat OMT-leden gisteren in hun eigen ziekenhuis hoogstpersoonlijk langs alle kwalificerende personeelsleden liepen, om te informeren of zij wellicht vragen hadden.
Sommige vragen zijn simpel: waarom krijgen sommige groepen het Pfizer/BioNTech-vaccin, en krijgen anderen – na de goedkeuring ervan, die deze week ophanden is – dat van Moderna? De logistiek is daarin doorslaggevend: het spul van Pfizer & co dient diepgevroren te worden bewaard, en kun je dus beter distribueren vanuit een ziekenhuis, waar ze over zulke vrieskasten beschikken; daar ga je liever niet de verpleegtehuizen stuk voor stuk mee af.
Nogal wat mensen vragen zich af of het ene vaccin ‘beter’ werkt dan het ander. De twee waar het nu om gaat, ontlopen elkaar amper. Haast geen enkel vaccin beschermt voor de volle 100 procent; vandaar dat groepsimmuniteit van belang wordt. Hoe minder het virus rondzwerft, hoe minder die paar resterende procent ertoe doen. En voor mensen die het vaccin (nog) niet kunnen krijgen, is die groepsimmuniteit zelfs de enige bescherming. Denk aan zwangere vrouwen (bij hen zijn de vaccins nog niet getest; eerst moeten de proeven met zwangere dieren met succes zijn afgerond), baby’s (die worden gewoonlijk pas vanaf de derde maand ingeënt), of mensen wier immuunsysteem platligt, bijvoorbeeld vanwege een chemobehandeling.