Houdt verkiezingen voor Eerste en Tweede Kamer tegelijk
Door Bert van den Braak van het Montesquieu Instituut.
“Zelden of nooit moest aan de verkiezingen voor de Staten zulk een beteekenis worden gehecht, als thans het geval is”. Dat was in 1904 in een dagblad te lezen. Die woorden kunnen dit jaar vrijwel letterlijk opnieuw worden geschreven.
In 1904 stond de toekomst van het kabinet-Kuyper op het spel. In de Eerste Kamer had dat kabinet geen meerderheid; de liberalen domineerden daar nog. Sinds 1897 hadden de confessionelen in de diverse Provinciale Staten wel flink terrein gewonnen. Maar omdat de Eerste Kamerleden voor negen jaar werden gekozen en om de drie jaar slechts een derde deel werd vernieuwd, duurde het lang voor die winst zichtbaar werd in de Eerste Kamer.
De Statenverkiezingen van 17 juni 1904 zorgden ervoor dat Zuid-Holland ‘om’ ging: rechts kreeg daar in de Staten een meerderheid. Bij het toenmalige meerderheidsstelsel bij verkiezingen betekende dat automatisch dat voortaan de Zuid-Hollandse Staten rechtse Eerste Kamerleden zouden kiezen.
Om ervoor te zorgen dat de winst van juni direct in Eerste Kamerzetels kon worden omgezet, greep Kuyper de verwerping van de Hoger-onderwijswet door de Eerste Kamer aan om die Kamer op 19 juli te ontbinden. Dat betekende dat alle vijftig Kamerleden vervolgens in één keer moesten worden gekozen en dat direct de nieuwe machtsverhoudingen in de Staten konden worden ‘vertaald’ in Eerste Kamerzetels. Rechts (het kabinet-Kuyper) kreeg zijn rechtse Senaatsmeerderheid.