ELDERS - Rijke immigranten hebben geen moeite zich in Europa te vestigen.
‘Gouden Visa’-programma’s geven vermogende buitenlanders de kans op een Europees paspoort of een verblijfsvergunning in ruil voor een forse investering in een van de lidstaten. Zo verkopen Oostenrijk, Bulgarije, Cyprus en Malta paspoorten. Malta, Cyprus, Bulgarije, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Letland, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, en het Verenigd Koninkrijk leveren verblijfsvergunningen aan grote investeerders. Volgens een deze week gepubliceerd rapport van Transparancy International en Global Witness is het een miljardenbusiness. In de afgelopen tien jaar is er met de ‘gouden visa’ 25 miljard euro geïnvesteerd in Europese landen.De prijzen voor de paspoorten en verblijfsvergunningen lopen uiteen van 250.000 euro (Griekenland) tot 10 miljoen (Oostenrijk). Spanje, Hongarije, Letland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk hebben op deze manier elk meer dan 10.000 rijke buitenlanders een verblijfsvergunning verleend. Cyprus verkocht ruim 3000, Malta meer dan 2000 paspoorten. Voor zover bekend komen de meeste begunstigden uit China en Rusland.
Het ‘nieuwste statussymbool’
Landen die op deze wijze immigranten verwelkomen tonen zich weinig kieskeurig over de herkomst van het geld. Malta, naast Cyprus en Griekenland een populair land voor Russische oligarchen, verleende het staatsburgerschap aan Pavel Melnikov, de Russische baas van een Fins vastgoedbedrijf dat gebruikt werd voor het witwassen van 10 miljoen euro. De naam van de Rus is onthuld door Matthew Caruana Galizia, zoon van de Daphne Caruana Galizia, de journalist die een jaar geleden bij een bomaanslag om het leven kwam. Zij had eerder onthuld hoe rijke Russen werden verleid om het Maltese staatsburgerschap te kopen, nog voordat het parlement de wet die dit mogelijk moest maken had goedgekeurd. De paspoortverkoop was het resultaat van een intensieve lobbycampagne van het bedrijf Henley & Partners (global leader in residence and citizenship planning) dat een gewillig oor vond bij de sociaaldemocratische premier Joseph Muscat.