Een gastbijdrage van Dick Houtman, Stef Auper en Peter Achterberg van het Centre for Rotterdam Cultural Sociology (Crocus) aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Het stuk is met toestemming van de auteurs overgenomen van NRC Opinie & Debat.
De aantrekkingskracht van Wilders, aldus Rob Wijnberg in deze krant van 9 maart, schuilt in de manier waarop hij zijn politieke verhaal illustreert aan de hand van alles wat zich daarvoor leent: „Zie je wel: het is gewoon een rotzooitje in dit land en dat is de schuld van die zelfgenoegzame linkse elites, die alle machtsposities hebben gemonopoliseerd, elkaar in de vorm van baantjes en subsidies voor linkse hobby’s de bal toespelen, en verder de boel gewoon de boel laten.”
Dat deze aanpak Wilders geen windeieren legt, demonstreert dat het postmodernisme niet passé is, zoals wel wordt beweerd, maar juist buiten de academie gemeengoed aan het worden is. Met haar onveiligheid, justitieel proceduralisme en bureaucratische stroperigheid doet de werkelijkheid er niet zoveel meer toe, want zij is toch slecht, moet op de schop en levert nog slechts illustraties van hoe erg het inmiddels geworden is. „Het moet niet veel gekker worden” – je hoort het Wilders zeggen.
Deze afkeer van de werkelijkheid heeft zijn historische wortels opmerkelijk genoeg in de linkse tegencultuur van de jaren zestig van de vorige eeuw. Die bonte verzameling van fanatieke politieke activisten, ludieke culturele anarchisten en dromerige spirituele zoekers was het immers over één ding roerend eens: de werkelijkheid deugde niet. De droom van de Verlichting was ontaard in de nachtmerrie van de technocratie met zijn kille amorele rationaliteit, zijn onpersoonlijke bureaucratische regels en zijn vervreemdende rollen. Over het morele gehalte van ‘Het Systeem’ maakte men zich geen illusies, want men wist donders goed dat het staatsapparaat en de grote bedrijven er alle belang bij hadden om mensen te laten geloven dat zij gelukkig waren en in een vrije samenleving leefden. Maar wie wat kritischer was en wat beter keek, ontdekte al snel dat reclame en massamedia zelfs de diepste wensen en verlangens van mensen manipuleerden en dat wat op ‘echte’ tolerantie leek in feite slechts ‘repressieve’ tolerantie was. Deze tegenculturele systeemparanoia bereikte een hoogtepunt in het werk van de Duitse sociologen Max Horkheimer (1895-1973) en Theodor Adorno (1903-1969), waarin de cultuurindustrie werd ontmaskerd als een manier om de massa’s dom en tevreden te houden.