Minister van Onderwijs: het is ook nooit goed
Tijdens het reces en de zomervakantie gaat de onderwijsjournalistiek onvermoeibaar door. Dit artikel verscheen ook op VKbanen.
Geen minister van Onderwijs is er in de afgelopen decennia zonder kleerscheuren vanaf gekomen. Zijn het niet de studenten en leerlingen, dan zijn het de docenten die hun onvrede uiten. Zijn die het niet, dan zijn er de ouders of de onderwijsinstanties die klagen. En dan is er ook nog kritiek van collega politici.
VVD-minister Loek Hermans leek eind jaren 90 van de vorige eeuw weinig klachten te horen, een kabinet met veel geld levert de minste weerstand op in het onderwijsveld. Maar ook in de slotfase van diens ministerschap kwam de smet: de hbo-fraude. Nee, dan minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Theo Bot, die in twee jaar tijd (1963 – 1965) weinig kon uitvoeren doordat diens kopzorgen tijdens het Kabinet-Marijnen vooral veroorzaakt werden door het omroepbestel, waarover het kabinet zou struikelen.
Over alle ministers kan wel wat worden gezegd, maar het onderwijs lijkt wel heel gevoelig te liggen. Misschien omdat we allemaal op school hebben gezeten en er allemaal zo onze ideeën over hebben. We horen zowel lof als kritiek op heden en verleden. En niemand heeft echt het antwoord op de problemen. Een duik in de geschiedenis van een halve eeuw ministeries van onderwijs.



Eind maart van dit jaar verscheen het
Humor om te lachen dit weekend in de NRC, figuurzaag van het verstand. En dit keer niet eens in een column van Henk Hofland. In de zaterdagbijlage vertellen zes slachtoffertjes van de Tweede Fase hoe deze onderwijsvernieuwing hun leven vakkundig heeft geruïneerd. Ze kunnen spellen noch rekenen, hebben zelden een docent van dichtbij gezien, lezen alleen Tim Krabbé en van parate kennis weten ze vooral dat ze het níet hebben. Maar of dat laatste wat uitmaakt…