COLUMN - Het is de nacht van maandag op dinsdag en ik reis vanuit Nijmegen terug naar Amsterdam. Ik heb een lift gekregen tot Utrecht en heb daar op het perron moeten wachten tot mijn trein kwam. Dat is vervelend: op het perron staan geen bankjes en ik kan dus niet mijn laptop uitpakken om iets nuttigs te doen. Je kunt wezenloos voor je uit staren, meer niet. En ik heb echt wel iets belangrijkers te doen dan wezenloos voor me uit staren, want ik heb werk bij me dat voor morgenochtend af moet.
Gelukkig komt de trein wat vroeg langs het perron rollen en kunnen we instappen. Om er zeker van te zijn dat ik in elk geval het halve uur tot Amsterdam CS zal kunnen werken, ga ik zitten in de stiltecoupé, en ik tref het: ik heb een fijn compartiment voor mezelf. Ik start mijn computer en werk verder.
Even later is het echter gedaan met mijn rust. In het compartiment naast me strijken enkele conducteurs neer – twee mannen en twee vrouwen, als ik goed heb geteld – die de voetbalwedstrijd bespreken. En daarmee is de rust die ik zo hard nodig heb, voorgoed weg.
Er iets van zeggen heeft geen enkele zin. Zolang er stiltecoupés zijn, zijn er mensen die daar praten. Even lang zijn er mensen die anderen daarop aanspreken, maar het heeft niet geleid tot een merkbare verandering van het gedrag. Een tijdje geleden “vierde” ik het moment dat ik voor de honderdste keer vergeefs had gevraagd of mensen de regels alsjeblieft wilden respecteren. Terwijl reizigers zich destijds wel iets gelegen lieten liggen aan de niet-rookcoupés, wordt de stiltecoupé genegeerd.