RECENSIE - ‘Dat de Oostindische vaart en handel de allervoornaamste is die de ingezetenen van de verenigde provinciën bezitten, is, geloof ik, boven alle twijfel verheven.’
Ziedaar de krachtige openingszin van de Discoers van Jan Pieterszoon Coen. (De volledige titel luidde: ‘Discoers aan de Edele Heren bewindhebberen [van de VOC] toucherende [over] den Nederlandsche Indische staet’.)
Dat ‘allervoornaamste’ was een nogal boude bewering. De Verenigde Oostindische Compagnie bestond op dat moment al twaalf jaar, maar had nog steeds de grootste moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Ander handelsverkeer vanuit de Republiek bracht veel meer op. Maar Coen, op dat moment koopman in de Oost, doelde op iets anders.
De Hollandse aanwezigheid in de Oost had met méér dan alleen maar handel te maken. De hele regio van Ceylon tot aan Japan vormde in die tijd een economisch slagveld. De aartsvijand Spanje sloeg vanuit de Filipijnen zijn vleugels uit, en probeerde de handel met China te monopoliseren, én de specerijenhandel in de westelijke Indonesische archipel.
De Hollanders, die vooral in het Oosten van de archipel actief waren, probeerden dat met alle macht te voorkomen, maar moesten zich daarbij ook de Portugezen en de Engelsen van het lijf houden. Als de Spanjaarden die lucratieve handel wisten te bemachtigen, zou dat de Republiek ernstig schaden.