COLUMN - Het was de ochtend voor kerstmis en ik liep over straat met over mijn schouder een sporttas, over de ene arm een colbertje, onder de andere arm drie kerststollen en in de rechterhand een tasje met chocoladekerstkransjes. Het was duidelijk dat ik iets ging vieren en dat trok de aandacht: een voorbijganger vroeg me of ik wel wijn had kunnen kopen.
In één seconde had ik drie verschillende reacties. Eerst was ik uit het veld geslagen door de bizarre vraag. Daarna hervond ik mezelf: ik was in Iran, waar niemand de verleiding kan weerstaan een praatje aan te knopen met een vreemdeling. Je moet als Europeaan niet opkijken van curieuze vragen, zelfs niet van een aanbod je te helpen zoeken naar iets wat eigenlijk niet is toegestaan. En tot slot begreep ik wat de man had gebracht tot zijn opmerkelijke vraag: hij had uit mijn kerststollen en -kransen afgeleid dat ik kerstmis kwam vieren, wist dat christenen daarbij een ritueel hebben met brood en wijn, maar wist niet dat ze niet hun eigen drank naar de kerk meenemen.
Ik schoot in de lach om het misverstand en vertelde de man dat ik weliswaar over straat ging met kerstattributen, maar dat ik in Isfahan was voor een verlovingsfeest en wat lekkernijen had meegenomen uit eigen land. Om er zeker van te zijn dat ik niet verstrikt zou raken in een langer gesprek dan me op dat moment lief was, vervolgde ik dat ik nu op weg was naar mijn hotel om slaap in te halen na een nachtvlucht. De man begreep de hint, informeerde nog waar ik vandaan kwam, schudde me de hand – ik had alleen de linker vrij – en verzocht me de verloofden zijn gelukwensen over te brengen.