COLUMN - In de meivakantie moest ik van nr.2 met hem naar Gamemania om te getuigen dat hij zijn oude games mocht verkopen. Het baliejongetje keurde de schijven, scanned ze en vroeg naar mijn ID. Terwijl ik het stukje plastic overhandigde kreeg ik een helderheidsmoment.
“Wat ga je met mijn ID doen?” vroeg ik.
“Uw BSN-nummer in het bestand noteren” sprak hij, alsof dat de normaalste zaak van de wereld was.
“Maar ik geef nooit mijn BSN-nummer. Waar heb jij die voor nodig?”
“Voor de handel.”
“De handel?”
“De handel.”
“De handel in BSN-nummers zul je bedoelen!”
Mijn zoon raakte in onderkoelde paniek, ik stak mijn ID-kaart weer in mijn portemonnee en pakte de stapel games weer in. Op weg naar buiten voelde ik in mijn zoon een onbedwingbare drang om mij keihard te schoppen. Ik was hem een uitleg schuldig. Dus vertelde ik.
Ergens in de jaren nul had ik bericht gekregen dat ik me bij het UWV-kantoor moest melden. Er was fraude gepleegd en ik was verdachte numero uno.
Op opgegeven dag en tijdstip had ik de 1 genomen. De reis duurde anderhalve week. Ik zat toen in mijn tropenjaren: net een gruwelijk groot werkpand volledig op de pof en op het hoogste punt van de vastgoedmarkt gekocht, dat mijnheer OZ en ik met ons tweetjes naast onze gewone werkzaamheden moesten omtoveren tot iets grandioos en unieks – geld voor personeel was er niet. Een thuisfront om u tegen te zeggen: een puber, een kleuter en een peuter, die laatste twee nog hangend in mijn rokken. Een inkomen van duizend gulden voor ons vijven, die onlangs in euro’s waren omgetoverd, een operatie die die rug zo ongeveer gehalveerd had. Terwijl het één voor mij onbekende stukje Nieuw-West na het andere langs het tramraam voorbij schoof dacht ik aan alles wat ik in deze verloren tijd had kunnen doen, en aan alles wat zich terwijl ik reed opstapelde, en dat ik bij terugkomst op mijn boterham zou vinden. Ik kreeg steeds meer de pest aan het UWV.