Het recht op dissidentie
GeenCommentaar heeft ruimte voor gastloggers. Vandaag is dat Jan-Jaap van Peperstraten over Burke en het recht op dissidentie van bevolkingsvertegenwoordigers.
Na de gebeurtenissen van de ‘Slag bij Arnhem’ op het CDA congres is het pleit gewonnen door het ‘voor’ kamp. Met een goede twee-derde meerderheid verwierp het congres de resoluties die de gedoogconstructie ontraadden. Zijn de twee ‘dissidenten’ Ad Koppejan en Kathleen Ferrier nu moreel of anderszins verplicht zich over hun gewetensbezwaren heen te zetten en alsnog akkoord te gaan met het regeerakkoord?
Met Edmund Burke (18e-eeuwse Anglo-Ierse staatsman en conservatief denker) in de hand denk ik van niet. Ik baseer mezelf op twee passages uit verschillende geschriften van zijn hand die m.i. illustreren wat het betekent om een politiek vertegenwoordiger te zijn en wat het betekent om in vrijheid een keuze of een afweging te maken.
De eerste passage komt uit een redevoering die Burke, zelf parlementariër, hield voor de kiezers van het kiesdistrict Bristol. Burke was een eigengereid politicus en nam vaker besluiten waar de soms wat opgewonden achterban niet altijd mee akkoord was. Burke verdedigde echter zijn eigen rol als onafhankelijke vertegenwoordiger met de volgende woorden (uit zijn Speech to the Electors at Bristol at the Conclusion of the Poll , 1780):