“Wilders is hedendaags fascist”

Nu hoort u het eens van een ander: "Geert Wilders en zijn beweging zijn het prototype van hedendaags fascisme". Aan het woord is filosoof Rob Riemen. Vandaag krijgen alle Kamerleden zijn nieuwe boek De eeuwige terugkeer van het fascisme in de post. Volgens Riemen kenmerkt het fascisme zich door de bepaalde techniek waarmee het met politiek omgaat. Het is niet zozeer een specifiek gedachtengoed. Enkele aspecten van de fascistische techniek zijn: populisme om de massa te beheersen, een charismatisch leider, een beweging die an sich niet democratisch georganiseerd is en inspeelt op gevoelens van onrust, wrok, rancune en angst. Ecce Wilders en zijn PVV. De Pavlovreactie op deze constatering is heel hard "Godwin!" roepen. Maar volgens Riemen is het geen vergelijking met de Tweede Wereldoorlog, het is juist een vergelijking met hoe het fascisme begonnen is. Waar het nu uiteindelijk op uitdraait dat weten we niet zo stelt Riemen.

Door: Foto: Sargasso achtergrond wereldbol
Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het boek zal blijven, in velerlei vormen

Bevlogen spreekbeurt van de jonge onafhankelijke uitgever Craig Mod over de toekomst van boeken in het digitale tijdperk. Er komen talloze varianten, van papieren boeken die door digitale sociale media zijn gefinancierd tot en met geheel nieuwe vormen waarbij de vorm van het boek wordt aangepast aan het medium, bijvoorbeeld een iPad. Geen zweverig gedoe maar voorbeelden die nu al bestaan. Mod weet waar hij het over heeft en hij houdt van boeken. (@hmblank, videovolt).

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Nederland Leest of Nederland Koopt Boeken?

Het begint onderhand een traditie te worden, mijn furieuze woorden richting CPNB en de actie Nederland Leest. Vorig jaar was ik verbaasd over de hernieuwde aandacht voor Oeroeg van Hella Haasse, dit jaar is het winnende lot gevallen op De Grote Zaal van Jacoba van Velde. Niets tegen het boek of de schrijfster, maar de simpele insteek van CPNB en ‘Nederland Leest’ is van een tenenkrommende naïviteit. Laten we eerst eens wat aan onze literaire cultuur doen, en dan pas de containers papier binnenhalen.

Net als vorig jaar konden scholen het onderwijspakket van Nederland Leest bestellen bij de lokale openbare bibliotheek. De inhoud bestaat uit 32 exemplaren van De grote zaal plus twee Nederland Leest-affiches voor in de klas of de mediatheek,’ klinkt het moedig op de site van Nederland Leest. Ook ieder lid van de bibliotheek krijgt een gratis exemplaar van De grote zaal. Het klinkt gek, maar voor literatuur heb je boeken pas in tweede instantie nodig. Het begint met liefde voor literatuur, het ontwikkelen van een leescultuur in het onderwijs.

Van literatuuronderwijs op middelbare scholen word ik doorgaans verdrietig. Niet omdat er te weinig aandacht voor literatuur zou zijn – er is altijd te weinig aandacht voor volgens de vakdocenten, zoals de docent Wiskunde dat ook over zijn vak zal zeggen – maar omdat docenten Nederlands dikwijls een zeer behoudende visie op literatuur propageren. Zij verzieken in eerste instantie al de ‘begeisterung’ van adolescenten, de jeugdige lezers, door hen lastig te vallen met misselijkmakende canons. Sommigen van deze docenten kijken nauwelijks verder dan de grenzen van Oegstgeest. Literatuur is zo veel rijker. Ik heb altijd gepleit voor een apart vak (populaire) literaire cultuur, waarbij de hele wereldliteratuur wordt betrokken. De adolescenten uit het werk van Karel Eykman gaan hand in hand met de personages van Haruki Murakami, 3D-games hebben veel weg van Belcampo en Burroughs en is er geen overeenkomst tussen Willem Elsschots Kaas en de Amerikaanse serie Mad Men? Brr, roepen de conservatieven dan. ‘Waarom moet literatuur altijd maar leuk zijn?’ verzuchten ze. Tja. Stel je voor.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Chinese droom of nachtmerrie?

The Chinese Dream
The Chinese Dream
N. Mars

Het was al langer bekend dat in het oosten van China meer bouwkranen staan dan waar ook ter wereld. Nu blijkt uit dit nieuwe boek dat ze nog  lang niet klaar zijn met hun plannen.

Het schudt de lezer meteen wakker met enkele vragen. Wat zou er gebeuren als je heel West-Europa in 20 jaar zou bouwen? En wat als tussen 2008 en 2020 ruim 400 miljoen boeren of  toch dorpsbewoners in die nieuwe steden zouden komen wonen ? De auteurs doen ons geloven dat in 2020 ongeveer 930 miljoen van de dan 1,5 miljard Chinezen in een stad zullen wonen. Nu zijn het er 530 miljoen op 1,3 miljard.

Hoe zal dat allemaal verlopen ? Hoe zullen die nieuwe steden functioneren ? Zal men er de weg nog vinden? Zal er werkgelegenheid zijn ? Zullen er nog groene plekken en parken overblijven? Zal de nieuwe stedeling er ’s nachts kunnen slapen of zal hij dromen van zijn vroegere omgeving ?


Samen met foto’s van bouwwerven en torenhoge buildings, nemen deze vragen de eerste 14 pagina’s in.

Pas dan verschijnen de auteurs : DCF ofwel Dynamic City Foundation, Neville Mars en Adrian Hornsby. Dynamic City Foundation is een onderzoeks- en design-instituut, dat zich bezig houdt met de snelle transformatie van de stedelijke landschappen in China, de veelsoortige gevolgen daarvan en hoe designers, planners en sociologen daarop kunnen inspelen door modellen aan te bieden voor een sterk  netwerk van 400 nieuwe steden.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Het boek was beter

Dit is een gastbijdrage van Erik Hofstra.

Af en toe mag een romanschrijver of filmmaker aanschuiven in een talkshow op tv. Na de uitzending weet de kijker niets of weinig over zijn oeuvre, zijn stijl, de verhaalstructuur of het schrijfproces. Laat staan dat hij een indruk heeft gekregen over de kwaliteit van het werk. Een onderhoudende film of een goed geschreven boek is al lang geen reden meer om hem uit te nodigen (of haar). Het wordt gezien als een kwestie van smaak en daar valt niet over te twisten. En dat is juist wat men graag wil op de redactie: twist, een maatschappelijk debat.

Het is leuk als je iets moois hebt gemaakt, maar er moet wel een ethisch dilemma aan ten grondslag liggen. De gast in de uitzending doet daar maar al te graag aan mee. Commotie stimuleert de verkoop. Zal ook wel egostrelend zijn om een mening te mogen verkondigen voor een groot publiek. De mening die anders alleen wordt aangehoord door gelijkgestemden aan de toog.

Zou er diep van binnen toch niet iets knagen bij schrijvers of filmmakers?

Robert Vuijsje mocht aanschuiven bij Pauw & Witteman omdat er ‘lezers’ gevonden werden die Alleen maar nette mensen als een racistische en vrouwonvriendelijke roman kwalificeerden. De hoofdpersoon was een slecht mens en daar moest de schrijver op aangesproken worden.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Sympathie voor Geert Wilders

Boekcover "De tovenaarsleerling" van Meindert FennemaMeindert Fennema, professor politicologie en voormalig GroenLinks duo-raadslid in Bloemendaal schreef een biografie over Geert Wilders. Het boek geeft een aardig beeld van hoe Wilders in 1990 begon als leerling van Bolkestein; en hoe hij uiteindelijk na de laatste verkiezingen op het punt is gekomen om mee te onderhandelen over de nieuwe regering. Over het leven van Wilders voor de politiek schrijft Fennema weinig: zijn familie, zijn jeugd of zijn reizen naar Israel komen nauwelijks aan bod. In die zin biedt het boek weinig nieuwe inzichten.

De nieuwe inzichten die Fennema heeft geprobeerd te bieden liggen meer op het persoonlijke vlak: hij heeft geprobeerd zich te verplaatsen in de geest van Wilders. En zo krijg je toch meer gevoel voor de benauwde positie van de meest beveiligde politicus van Nederland. Maar deze persoonlijke insteek leidt ook tot onduidelijkheid: zo schrijft Fennema over de toespraak van Máxima waarin zij ontkende dat ‘de’ Nederlander bestaat, dat dit een ‘onversneden GroenLinkse toespraak’ (p.143) was. Het is onduidelijk of dit is wat Fennema weet dat Wilders dit dacht of dat dit is wat Fennema zelf denkt over die toespraak.

Een ander persoonlijk element dat Fennema probeert te laten zien, zijn de persoonlijke verhoudingen achter de schermen van de politiek: zo schrijft Fennema dat alhoewel Wilders en Halsema elkaars politieke opponenten zijn, Halsema een van de weinige kamerleden is die in staat is geweest om door de persoonlijke isolement rond Wilders heen te breken. Halsema en Wilders zijn misschien wel politieke opponenten maar geen electorale concurrenten. Dat Halsema toen Wilders moest onderduiken vanwege bedreigingen herhaaldelijk haar medeleven had getoond, kan hier ook aan hebben bijdragen.

Steun ons!

De redactie van Sargasso bestaat uit een club vrijwilligers. Naast zelf artikelen schrijven struinen we het internet af om interessante artikelen en nieuwswaardige inhoud met lezers te delen. We onderhouden zelf de site en houden als moderator een oogje op de discussies. Je kunt op Sargasso terecht voor artikelen over privacy, klimaat, biodiversiteit, duurzaamheid, politiek, buitenland, religie, economie, wetenschap en het leven van alle dag.

Om Sargasso in stand te houden hebben we wel wat geld nodig. Zodat we de site in de lucht kunnen houden, we af en toe kunnen vergaderen (en borrelen) en om nieuwe dingen te kunnen proberen.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Napoleon in Egypte

  • 1. Paul Strathern, Napoleon in Egypte.
  • Uitgeverij Mets en Schilt, A’dam / Roularta, Roeselare, 2008
  • 461 p. ; kaarten, noten, bibliografie, register.
  • ISBN 978-90-8679-166-8 € 12,50

    Dit is een gastbijdrage van Jef Abbeel.

    Bijna gelijktijdig verschenen twee boeken over Napoleons avonturen in Egypte : het relaas van de mislukte militaire expeditie (1 ) en dat van de meer succesvolle wetenschappelijke activiteiten ( 2). Paul Strathern (1 ) is Brits historicus en tegelijk romanschrijver. Dit laatste merk je aan zijn vloeiende en bloeiende stijl en zijn meeslepende verteltrant, het eerste aan zijn gedetailleerde vakkennis en zijn manier van omgaan met historische bronnen uit een langgerekte periode van Herodotos tot vandaag. De motieven waarom de jonge, kleine (1m62), toen nog magere, maar al megalomane Napoleon in mei 1798 naar Egypte trok, zijn nooit helemaal duidelijk geweest.

    Het is ook niet zeker of hij op zijn relatief jonge leeftijd (29 à 30 ) al precies wist wat hij ging doen en waar zijn expeditie moest uitmonden.
    Ook zijn directe omgeving was nooit bij machte de volgende stap van de onberekenbare en ondoorgrondelijke Corsicaan te voorspellen.
    De Franse ambassadeur in Istanbul, Raymond Verninac, had Napoleon kunnen overtuigen dat Frankrijk niet enkel Egypte, maar heel het Osmaanse rijk kon veroveren, want het stond volgens hem op instorten. En als Frankrijk het niet zou doen, zouden Oostenrijk of Engeland het zeker inpalmen. Ook Talleyrand, de gladde minister van buitenlandse zaken tijdens het Directoire, stelde voor om Egypte te koloniseren.

    Strathern meent dat hij Egypte wou bevrijden van de Ottomanen, er een Franse kolonie van maken en er de ideeën van de Verlichting en van de Westerse techniek binnenbrengen. Vervolgens zou Napoleon, naar het voorbeeld van Alexander de Grote, zijn campagne verder zetten in het Oosten, om uiteindelijk de Britten te verdrijven uit hun kroonkolonie Indië, waar ze hun katoen, één van de pijlers van hun textielindustrie, grotendeels haalden.

    Volgens Strathern hield Napoleon ook rekening met de mogelijkheid dat zijn Oosters rijk onafhankelijk zou worden van het Franse moederland, zoals de Amerikaanse kolonies onafhankelijk waren geworden van Engeland. Het zou dus een Amerika van het Oosten worden, met de nieuwe Alexander als president.

    Egypte hoorde in 1798 bij het rijk van de sultan van Istanboel. Die had er een onderkoning. Deze steunde volledig op de Mammelukken. Deze krijgers werden uit de Kaukasus of uit het Turkse rijk als slaaf ingevoerd en opgeleid tot de elite ruiterij. Met hun karabijn, pistolen en korte lans vochten ze zeer efficiënt. Ze waren berucht en beroemd om hun militaire vaardigheden. In een veel vroegere periode, nl. tussen 1250 en 1517, waren ze de baas in Egypte en Syrië en vochten ze met succes tegen de Mongolen en de Kruisvaarders.

    De Fransen versloegen hen bij de Piramiden, maar zij verloren de zeeslag in de baai van Aboukir bij de Nijlmonding tegen de Brit Nelson. De Britten blokkeerden dan de Egyptische kust, waardoor contact met Frankrijk en hulp vanuit Frankrijk onmogelijk werd. Het Franse leger kreeg dan te kampen met ontoereikende bevoorrading en allerlei ziektes.

    De pogingen van Napoleon om de steun van de inheemse bevolking voor zich te winnen door zichzelf voor te stellen als hun bevrijder van de Mammelukken en door ze wijs te maken dat de Fransen zeer moslimgezind waren, faalden. Hij beweerde zelfs dat ze vijanden waren van het Christendom en dat hij zelf moslim wou worden. Onder weg naar Egypte had hij wel delen van de koran gelezen. Het baatte niet : in Caïro brak een volksopstand uit, die door Napoleon bloedig onderdrukt werd.

    Napoleon koos dan voor de vlucht vooruit. Met een deel van zijn leger probeerde hij in 1799 het Heilig Land te veroveren en koning van Jeruzalem te worden. Dit is een minder bekend onderdeel van zijn expeditie. Zijn soldaten begingen hier allerlei wreedheden. De ergste was de moord op 4.000 Turkse krijgsgevangenen bij Jaffa. Palestijnse vrouwen en kinderen werden verkracht en vermoord.

    De opmars kwam tot stilstand bij Akko. Hier kreeg Napoleon zware klappen in de strijd tegen de Turken en de Engelsen. Nu besefte Napoleon dat zijn Aziatische droom mislukt was. Hij droop op slinkse wijze af en keerde terug naar Egypte. De zieke soldaten ( pest ) probeerde hij eerst d.m.v. een overdosis opium te doden, maar uiteindelijk liet hij ze hulpeloos sterven. In Alexandrië en Caïro deed hij alsof zijn tocht een groot succes was en liet hij zich inhalen als triomfator.
    Hij besefte maar al te goed dat zijn campagne mislukt was. De onrust in Parijs greep hij aan om te deserteren. Bij zijn latere tocht naar Rusland bleek hij weinig geleerd te hebben uit zijn Egyptisch en Palestijns debacle. Behalve dan hoe hij kon deserteren en een leger hulpeloos achterlaten. Ook in Rusland speelden onderschatting van de tegenstander, onaangepaste kledij, mank lopende bevoorrading en verzorging een cruciale rol.
    Opmerkelijk is wel hoe hij er telkens in slaagde om honderdduizenden nieuwe soldaten te ronselen.

    In Egypte liet hij het commando over aan generaal Kléber, een Elzasser. Deze werd ongenadig bestookt door Britse en Mammelukse troepen.
    Uiteindelijk sneuvelde hij niet op het slagveld, maar op het terras van zijn hoofdkwartier. Een fanatieke Syriër, Soliman, stak hem dood met zijn mes op 14 juni 1800. De rechtbank veroordeelde de moordenaar meteen : zijn rechterhand moest worden verbrand en zijn lichaam moest worden gespietst. Voor deze moslimbroeder was er dus geen guillotine, die in Frankrijk gebruikt werd in naam van de fraternité, om de pijnlijkere doodstraffen van het Ancien Régime te vervangen.
    Kléber werd voorlopig begraven op de christelijke begraafplaats buiten de muren van Caïro,
    tot het in juli 1801 mee naar Frankrijk werd genomen.
    Soliman werd op gruwelijke terechtgesteld : een staak van drie meter werd door een beul via een insnijding in zijn anus in zijn lichaam gedreven tot aan zijn borstbeen en dan rechtop gezet. Soliman gaf geen kik tijdens de foltering, maar eens hij boven hing, schreeuwde luidkeels tegen de toeschouwers : “Er is geen andere god dan Allah en Mohammed is zijn profeet” (416).

    In 1801 kon het overblijvende restant van het leger evacueren, roemloos, vernederd en met een tragisch verlies van 15.000 à 20.000 manschappen op 40.000 à 50.000. Hoewel er bij de tegenstanders nog meer doden gevallen waren, draaide de expeditie uit op een groot fiasco.
    Britse schepen repatrieerden de Franse soldaten en geleerden, met hun materiaal, stenen en opgezette dieren, maar de Steen van Rosette namen ze mee naar Londen, ondanks felle protesten van de Fransen.

    Op Sint-Helena kwam Napoleon nog dikwijls terug op zijn oriëntaalse droom : keizer worden van het hele Oosten en van Afrika, er beschaving en welvaart brengen, de Middellandse zee verbinden met de Rode Zee ( Gaspard Gourgaud, Journal de Saint-Hélène, 1815 – 1818,Paris, 1899, vol.I, p. 63). Deze laatste droom werd in 1869 verwezenlijkt door een andere Fransman, ingenieur Ferdinand de Lesseps (420 – 422).

    De overdracht van de Franse cultuur, wetenschap en techniek was evenmin een succes.
    De 151 à 167 geleerden , wiskundigen, wetenschapsmensen, biologen, schrijvers, kunstenaars, archeologen, taalkundigen, geronseld door en onder leiding van de scheikundige graaf Claude Louis Berthollet en de wiskundige Gaspard Monge , deden er zelf meer kennis op dan dat ze er verspreidden. Zij maakten kennis met de rijke overblijfselen van de oude Egyptische beschaving.

    Hun ervaringen en prestaties zijn uitvoerig beschreven door Nina Burleigh ( 2 ). Haar boek ontbreekt in de bibliografie van Strathern, omdat beide publicaties ongeveer gelijktijdig verschenen. In haar “Mirage” ( droombeeld, luchtspiegeling) vertelt ze eerst over het militair fiasco van een leger dat totaal onvoorbereid vertrok, niet in staat was om te communiceren met de lokale bevolking en niet besefte hoe gevoelig die moslims waren voor een inval in een moskee, na een opstand in Caïro.

    De geleerden dan. Ze bleven drie jaar in Egypte en ze ondervonden er dezelfde ongemakken als de soldaten. Een schip dat wetenschappelijke apparatuur moest aanvoeren, overleefde de zeetocht niet. Napoleon was boos omdat zoveel materiaal nu op de bodem van de zee lag, maar de over getalenteerde scheikundige Nicolas-Jacques Conté repliceerde dat ze alle gereedschappen daar wel zouden namaken. Waarop Napoleon met hetzelfde geloof in de vooruitgang hem vroeg om uit te zoeken hoe ze dan ook bier konden maken zonder hopplanten. Hij had even goed naar wijn zonder druiven kunnen vragen. Conté kon wel wat. Hij slaagde erin met uitsluitend inheemse materialen allerlei machines te maken, zoals een drukpers, een pers om muntstukken te maken, geometrische toestellen, ingenieursmateriaal en trompetten voor het leger. Hij bouwde een smeltoven en produceerde er sabels.

    En de stad Alexandrië viel enorm tegen : ze keken uit naar een rijke bibliotheek, een paradijs van menselijke kennis, een haard van de Verlichting, maar ze vonden ruïnes, barbaren, armoede en verval.
    Zij ( officieel Napoleon) richtten het Egyptisch instituut op, waar ze zelf lezingen gaven en discussies organiseerden over de loop van de maan, Egyptische muziek, de eigenschappen van opengesneden mummies en een tijdschrift uitgaven (”Décade”). Het is niet duidelijk wie hun doelgroep was en of ze die ook bereikten. Idem voor de eerste Egyptische krant die door natuurkundige Joseph Fourier uitgegeven werd.

    Ze maakten een stratenplan van Caïro, de ingenieurs probeerden de weerspannige Nijl onder controle te brengen en ze brachten de dierenwereld in kaart. Ze zeilden de Nijl af naar Thebe en Karnak, waar ze opgravingen deden en zorgvuldige tekeningen maakten. Het waren heerlijke momenten voor de wereldvreemde geleerden.

    Een enkeling leerde Arabisch, een Fransman trouwde met een moslimvrouw, bekeerde zich tot de islam en noemde zich voortaan Abdullah, anderen zagen hun gezondheid en hun geest achteruitgaan door het ruwe klimaat.

    Kunstenaar Dominique-Vivant Denon schilderde en tekende terwijl de kogels rond zijn hoofd vlogen. Het boek dat hij in 1802 bij zijn terugkeer publiceerde (“Voyage dans la basse et la haute Egypte”), werd een bestseller in Europa. Hij zelf werd beloond met het directeurschap van het Louvre.

    Een andere, Savigny, raakte geobsedeerd door insecten en stelde een catalogus op van de Egyptische kevers en vlinders. Zijn ijver werd niet beloond : hij hield een oogziekte over aan zijn observaties van de lieve beestjes.

    Een derde, Geoffroy Saint-Hilaire, werd hoofdredacteur van de “Description de l’Egypte”, een encyclopedie in 23 delen van abnormaal groot formaat, die tussen 1809 en 1828 verscheen.
    Alles stond er in : geschiedenis, monumenten, rotsen, de Nijl, dagelijks leven, handel, landbouw, planten, dieren, vogels, vissen, … . Geen enkel boekwerk verzamelde in de 19° eeuw zoveel gegevens over Egypte uit zoveel bronnen , in zoveel vormen ( teksten, tekeningen, plattegronden, kaarten) en over zo uiteenlopende onderwerpen. Hoewel het slechts betaalbaar was voor de uiterst kapitaalkrachtige elite, had het een enorme impact in Europa. In een goedkopere editie is het nog altijd het basiswerk voor de huidige studenten egyptologie en dus ook aanwezig in universitaire bibliotheken.

    Het veroorzaakte een ware Egyptomanie, die tientallen jaren zou duren en die ongewild ook leidde tot rooftochten, met als resultaat de obelisk van Luxor op de Place de la Concorde, een Egyptische tempel in een park in Madrid en de vele mummies die in Parijs, Londen en New York belandden.
    De vele prenten en gravures tonen ook tempels die inmiddels verdwenen zijn.

    De overbekende steen van Rosette tenslotte, een donkere granieten blok van 1 m 12 bij 76 cm, met hiëroglyfen, demotisch en Grieks schrift, werd in juli 1799 gevonden door Franse genietroepen o.l.v. ingenieur Pierre-François Xavier Bouchard, bij werkzaamheden aan het fort Saint Julien ( nu Quaitbay) bij El Rashid op de westelijke oever van de Nijl. De geleerden geloofden meteen dat deze steen zou helpen om het mysterie van het oude Egyptische schrift te ontsluieren.
    Ongelukkiglijk kwam de steen in 1801 in Britse handen, volgens Burleigh, als onderdeel van het akkoord bij de overgave, omdat de Franse militaire leiders daarmee hun aftocht afkochten.
    Gelukkig slaagde de Fransman Champollion erin de hiëroglyfen te ontcijferen (1822) aan de hand van een kopie die in zijn geboortedorp Figeac bewaard wordt. In Leiden bevindt zich ook een kopie in het Rijksmuseum van Oudheden.

    Het resultaat voor de wetenschap in Europa en Amerika was dus groter dan de militaire prestatie en ook groter dan de mislukte overdracht van de Verlichte ideeën naar Egypte. Voor vrijheid en gelijkheid was er geen vruchtbare bodem in de Egyptische woestijn.

    Egyptenaren, Turken en Palestijnen hielden aan de militaire expeditie geen goede herinneringen over. De Franse geleerden waren enthousiast, maar bij hen lag de dodentol in verhouding bijna even hoog als bij de militairen : 25 op 150 of één op zes.

    Zowel Burleigh als Strathern zijn begenadigde vertellers. Ze kennen niet enkel de grote lijnen, maar ook de kleine anekdotes. Ze beschikken over een enorme eruditie, van Oudheid tot 19° eeuw, van geschiedenis, wetenschappen, wiskunde. De sterkte van hun boeken zit in de vervlechting van die grote lijnen met details over het leven van de generaals, hun vrouwen te velde of met anderen in bed in Parijs, de geleerden die hun cultureel missioneringswerk verder zetten alsof er geen gevaar aanwezig was, de soldaten voor wie het militair avontuur een pijnlijke zaak was. Ongeveer 40 % sneuvelde op zee, in het zand of door ziektes.

    Strathern heeft veel aandacht voor deze sukkelaars. Ze kwamen daar aan in onaangepaste wollen (! ) kledij, ze kregen te kampen met builenpest en andere ziektes, door taalproblemen kregen ze geen contact met de lokale bevolking, kortom : het werd een calvarietocht in plaats van een zegeroes.
    De verteltrant en het relaas van Strathern vertonen veel gelijkenissen met het succesverhaal van Adam Zamoyski : “1812. Napoleons fatale veldtocht naar Moskou” ( Balans / WPG, 2005).
    Beide auteurs zijn sterk in het begrijpelijk weergeven van het militaire en het menselijke aspect. De sneeuw, de koude en de kozakken van Zamoyski worden hier vervangen door zand, hitte, dorst en even ongenadige Mammelukken, Turken en Britten.
    De landkaartjes van Egypte ( 75, 90,125,139,162,282) en Palestina (322) zijn duidelijk, maar bij Palestina staat geen route, wat wel het geval is bij de kaart van de Middellandse Zee ( 67).
    Een register van de plaatsnamen ontbreekt helaas. Idem voor een begrippenlijst; ik noem er enkele die niet alledaags zijn : bei(s), fellah, ferman, funduk, miry, pasja, serradj.

    Strathern stipt geregeld vergissingen aan van Napoleon, o.a. zijn onwil om de luchtballons van Montgolfier in te zetten als hulpmiddel voor spionage achter de vijandelijke linies ( 49).

    Anderzijds spreekt hij niet over de toch wel belangrijke economische bijbedoeling van Napoleon, nl. de Engelsen afsnijden van hun katoen in Egypte en India. Want ook deze werd via Egypte, dus deels over land, naar Engeland gebracht. Het Suez-kanaal werd pas 70 jaar later aangelegd. Burleigh heeft het hier wel over.

    In 1806 – 1812 zou Napoleon nog eens tevergeefs proberen om Engeland te verslaan door middel van economische oorlogsvoering, nl. met zijn Continentale Blokkade. De Engelsen reageerden hierop door het continent af te sluiten van zijn kolonies, waardoor men surrogaten moest bedenken voor rietsuiker, tabak, specerijen en andere overzeese voedings- en genotsmiddelen. Het leverde Napoleon veel tegenstanders op, o.a. zijn eigen broer in Holland, de paus en de tsaar.
    Strathern haalt er ook onbeduidende details bij zoals het feit dat Napoleon bij het begin van elke veldslag masturbeerde om zijn zenuwen onder controle te houden (34) en dat eten en seks niet langer dan een kwartier mochten duren ( 34). De portretten van de generaals(42-49) mochten ook wel wat beknopter zijn. Idem voor het seksleven van de militairen in Egypte en de ontrouwe thuisblijvers zoals echtgenote Joséphine in Parijs.

    Het boek van Burleigh is ook voorzien van 16 pagina’s met prenten van negen geleerden en van de dodelijke aanslag op generaal Kléber; verder zijn er afbeeldingen van het toenmalige Alexandrië en Caïro, huizen van Napoleon en van geleerden, mammelukken, schaars geklede dansers en danseressen, allerlei soorten dieren en uiteraard de steen van Rosette.
    De epiloog gaat over de Egyptomania en de Egyptologie in de 19° en 20° eeuw en het verzoek van Egypte in 2003 aan de Britten om de steen terug te geven. Het register is allesomvattend : personen, plaatsen, inhoudelijke elementen.

    Tot slot nog dit voor de liefhebbers van thrillers : de tocht van Napoleon naar Egypte en naar Palestina is door William Dietrich ( 3 ) verwerkt in een spannende roman, die zich focust op de grote geheimen die onder de grote piramides (zouden) liggen en op allerlei bedrog en intriges daarom heen. Het kaartje vooraan met de zeeroute naar Alexandrië is alvast correct.

Foto: Sargasso achtergrond wereldbol

Fluisteraars

  • Orlando Figes, Fluisteraars.
  • Het dagelijks leven onder Lenin en Stalin.
  • Witsand Uitgevers, Gent, 2010.
  • 640 p. ISBN 978 90 4680 487 2
  • 2ehands vanaf € 49,80

    Dit is een gastbijdrage van Jef Abbeel.

    Orlando Figes (1959) is hoogleraar in Londen. Hij schreef al een vijftal boeken over de Sovjetgeschiedenis, die telkens een ander aspect ervan behandelen.

    “Fluisteraars” gaat over het leven van Russen, Oekraïners en vele andere volkeren in het Sovjetrijk in de periode van 1917 tot 1953. Het is al vertaald in 20 talen, maar helaas niet in het Russisch. Russische uitgevers en historici blijken nog geen interesse te hebben of schrikken ervoor terug.

    Zoals de titel doet vermoeden, verliep het leven van de toenmalige sovjetburgers in een sfeer van angst. Het boek had even goed “Angst ten tijde van Stalin” kunnen heten. Mensen fluisterden, omdat ze bang waren om te worden afgeluisterd. Elk woord kon doorverteld worden aan de geheime dienst en kon arrestatie tot gevolg hebben. Niemand wist wie allemaal informant was van dat instituut. Velen waren zo ongerust, dat man en vrouw tegen elkaar zwegen over hun houding tegenover het regime en over hun afkomst. Want een “bourgeois” verleden kon volstaan om in een werkkamp te belanden.

    Het was zelfs zo erg, dat velen permanent een koffertje hadden klaar staan voor de mogelijk enige reis in hun leven : die naar het werkkamp in de noordelijke of oostelijke goelag. Zeker in de jaren 1937-1938 stond dit reiskoffertje klaar, ook bij trouwe aanhangers van het regime. En helaas was het dikwijls nodig. Weinig families ontsnapten aan de gevreesde klop op de deur. En wanneer die er kwam, stonden de mensen zo verstijfd dat het leek alsof ze nog schuldig waren ook. En zelfs dan namen sommige vaders afscheid met als laatste woorden : wees een goed communist.

    Figes heeft voor deze studie de medewerking gekregen van Memorial. Dit is een Russische organisatie die de terreur tijdens het sovjetregime onderzoekt en getuigenissen van nog levende slachtoffers verzamelt. Bij meer dan duizend bejaarden (van 70 en meer) werd een interview afgenomen. Daarvan zijn er 450 verwerkt in dit lijvig boek. De andere staan op de site : www.orlandofiges.com
    Figes beperkte zich niet tot deze oral history : hij onderzocht de dossiers, brieven, dagboeken in Russische archieven. Zo wapent hij zich preventief tegen het mogelijke verwijt dat mondelinge getuigenissen na 70 jaar misschien niet meer beantwoorden aan de normen van de historische kritiek, dat deze mensen bepaalde zaken vergeten zouden zijn of zelfs nu nog bang zijn om erover te vertellen.
    Dan blijkt dat vele slachtoffers pas nu, aan het einde van hun leven, durven spreken, ook de behoefte voelen om hun lijdensverhaal door te geven. En de dossiers blijken hun getuigenissen te bevestigen.
    Bij de vragen die telkens voorkwamen waren : welke invloed had het leven in een terreurregime op je relaties met je familie, vrienden en buren ?
    Hoe probeerde je te overleven ?
    De antwoorden zijn onthutsend en schrijnend. Ze vertonen heel vaak overeenkomsten met het onvolprezen boek van Nina Loegovskaja, “Ik wil leven. Het geheime dagboek van een 40.Russisch meisje tijdens het Stalin-bewind”, Uitgeverij WPG, Antwerpen, 2004. Eigenaardig genoeg wordt het hier niet geciteerd.

    We geven ter illustratie enkele concrete voorbeelden van het leven in het toenmalige sovjetrijk. De revolutionairen stelden zeer hoge eisen aan hun onderdanen en aanvankelijk ook aan zichzelf (later bedachten ze het nomenclatura- systeem, zodat zij zelf niets te kort kwamen).
    Het privé-leven moest totaal ondergeschikt zijn aan de communistische zaak en aan de communistische heilstaat. Er waren gelijkenissen met het kloosterleven bij ons voor 1965. De communisten moesten 7 dagen op 7 en 24 uur op 24 in dienst staan van de revolutie en daardoor de opvoeding van hun kinderen overlaten aan anderen, bij voorbeeld aan de grootouders of aan kindermeisjes uit de dorpen. Deze brave mensen gaven hun dikwijls een …zeer traditionele opvoeding, met de christelijke waarden van de orthodoxe kerk in plaats van de revolutionaire. Doopsels e.a. riten vonden plaats in het geheim. Van hun echte ouders kregen ze weinig liefde en affectie.
    Op de schoolbanken en in de komsomol ( communistische jeugdbeweging ) leerden ook zij dat ze alles moesten opofferen voor de revolutie, inclusief anderen verraden. Die anderen, dat waren de “bourgeois”, koelakken ( kleine zelfstandige boeren), maar ook hun buren, ouders, broers of zussen, als die het waagden om een verkeerd woord over de partij of het systeem te zeggen.
    Het familiaal leven van miljoenen rode proletariërs werd volledig gefnuikt door het systeem van de kommoenolka’s. Dit waren flatgebouwen, waar alles gemeenschappelijk was voor vier of veel meer families. Dit had wellicht ook enkele leuke kanten, maar elke vorm van privacy werd in de kiem gesmoord. Figes geeft een plattegrond van zo een flat (194) : in één kamer stonden alle eenpersoons bedden van grootvader, grootmoeder, vader, moeder, zoon, dochter.
    65.’s Nachts sliepen de kinderen achter een geïmproviseerd scherm, om te voorkomen dat ze toekeken wanneer de ouders en grootouders naar bed gingen.
    Verder was er één eettafel, een boekenkast, wastafeltje, schrijftafeltje, een paar stoelen, een kist onder een bed en een kapstok, dus niet eens een kleerkast. Het fornuisje was veel te klein. Eigenlijk was dit nog luxe, want er was toch een gemeenschappelijk keuken.
    De gemeenschappelijke keuken, badkamer en toilet vormden dagelijks het toneel van conflicten en waren een bron van constante ergernis. Alle families wilden ’s avonds rond dezelfde tijd koken, nadat ze soms al een paar uur verloren hadden met in de rij te staan voor wat brood, altijd dezelfde, uitsluitend inlandse groenten en minderwaardig vlees. Want het betere vlees werd geëxporteerd en tot 1990 zag de sovjetburger en de onderdaan in het Oostblok geen buitenlands fruit zoals sinaasappelen en bananen. Menigeen wilde rond dezelfde tijd onder de vuile douche of naar het nog smeriger toilet. Soms was er één toilet voor 48 (achtenveertig ) mensen ! Iedereen was gespannen en irritaties waren onvermijdelijk.
    Tussen de kamers van de verschillende families was de geluidsisolatie quasi nihil. Gesprekken in de nabijgelegen kamers waren woordelijk te verstaan, zodat de families leerden fluisteren, zeker over politiek of over hun eigen afkomst. Het Russische woord “sjeptoen” is fluisteraar, in de betekenis van verklikker. “Sjeptoesjik” is neutraler, voor een fluisteraar die bang is om gehoord en verklikt te worden.
    Wie bij de adel of de geestelijkheid was ( geweest), uit de bourgeoisie kwam, kind was van een tsaristische officier of van een koelak (kleine zelfstandige boer), stond op de zwarte lijst en liep een groot risico voor het minst verraden te worden, hoewel hij of zij alle vroegere voorrechten en bezit kwijt was. Meer nog : zij werden tot paria gedegradeerd en kregen weinig kansen om verder te studeren . Zo wou men voorkomen dat er een nieuwe klasse ontstond.
    In de sovjetmaatschappij was de sociale mobiliteit, de kans om vooruitgang te maken, heel groot, maar in beide richtingen : de rode proletariër kon de sociale ladder beklimmen, maar de voormalige elite, bekwaam of onbekwaam, werd als klassenvijand ofwel fysiek uitgeschakeld ofwel van de ladder afgeduwd.
    Elke gedachte aan persoonlijk geluk was schandelijk en moest worden onderdrukt, opgeofferd voor een beter bestaan in de toekomst. “Vuile intellectueel” en “egoïst” waren de ergste scheldwoorden. Een agent van de geheime dienst, die uit naam van de revolutie de ijzerhandel van zijn eigen vader confisqueerde, werd toegejuicht door de idealisten van de komsomol en kreeg een voorbeeldfunctie.
    Het huwelijk werd afgedaan als een burgerlijke conventie, dus iets van het Ancien Regime, dat voorgoed tot het verleden moest behoren. Relaties gingen vaak stuk, doordat één van 100.beiden de revolutie belangrijker vond dan de partner. In 1927 vaardigde de partij zelfs een officiële richtlijn uit dat iedereen “contrarevolutionaire gesprekken” moest rapporteren.

    De verklikkingsmanie bereikte mythische proporties met Pavlik Morozov (134-137, 140-141, 174, 311,314,317). Dit jongetje van 15 zou in 1932 zijn vader bij de politie aangegeven hebben als koelak. De vader was een eenvoudige, hardwerkende boer, die met het Rode Leger had gevochten en voorzitter was van de dorpssovjet(134). Hij werd veroordeeld tot dwangarbeid en later doodgeschoten.
    Meteen werd er een Pavlik – cultus gecreëerd : in verhalen, films, gedichten, toneelstukken, liedjes, … was hij de perfecte pionier. Elk kind kreeg de plicht zijn vader of leraar te verklikken, als die “zich niet hield aan de sovjetwetten”.
    In de jaren ’30 ontaardde dit in een massafenomeen, zeker in de jaren ’37 en ’38. Verklikking bevorderde de terreur, maar was er niet de oorzaak van.
    De terreur was een doelbewuste massamoord, om de absolute macht te behouden. De geheime dienst legde daarbij lijsten aan van koelakken en andere “vijanden van het volk” en waarbij elke dorpssovjet zijn quotum moest halen. En als ze het getal niet haalden bij de “volksvijanden”, werd het aangevuld op basis van loting ! Niemand was nog veilig en men kon van vandaag op morgen veranderen van trouwe medewerker van Stalin of trouwe officier in volksvijand.
    Kinderen en jongeren moesten overal allerlei formulieren invullen : op school, bij de jeugdbeweging, in de fabriek. Als ze aankruisten dat er ooit een familielid gearresteerd was, werden ze zelf uitgesloten. Zo leerden ze dus liegen om te overleven.

    En om te overleven, moest men vaak collaboreren. Schrijver en parlementslid Konstantin Simonov (1915 – 1979) wordt hier uitgebreid aangehaald als overtuigend voorbeeld. Hij had aristocratische ouders, leefde daarom permanent in angst en gedroeg zich daarom als model voor de anderen. Of toch in bepaalde opzichten, want hij was tegelijk vriend en verrader, “gelovig utopist” en twijfelaar, trouwe minnaar en trouweloze echtgenoot, beschermengel en bange parasiet. Alleen al in het register krijgt hij anderhalve pagina (764 – 765).

    Arrestaties verliepen vaak volgens een zelfde patroon. Velen die werden aangehouden, boden geen enkele vorm van verzet, ze zaten erbij als geslagen honden, verstijfd van de schrik en ze ondergingen alle vernederingen. Bekentenissen werden afgedwongen met de ergste folterpraktijken.
    Wie verbannen werd naar het barre noorden of oosten, kwam terecht in ijskoude niemandslanden, waar alles nog uit de grond gestampt moest worden : er waren geen huizen, geen water, geen voedsel. Steden ( zoals Magnitogorsk), ontstonden op de lijken van miljoenen doden. 25 miljoen mensen werden het slachtoffer van de terreur. Bijna elke familie werd geconfronteerd met arrestatie, deportatie. Daar mag je nog tientallen miljoenen doden bijtellen, die omkwamen van honger of door de 2° W.O.

    Er waren ook een groot aantal “believers”, die het gevoel of de overtuiging hadden dat ze persoonlijk deel uitmaakten van de wereldrevolutie, die op elk moment kon uitbreken en die van alle mensen broeders zou maken. Vanaf hun jeugd waren ze op school, bij de pioniers, in de komsomol en in de partij geïndoctrineerd met en doordrongen van de waarden van de ideale sovjetmaatschappij en met begrippen zoals “vijanden van het volk”.

    Soms vergelijkt Figes het Stalinisme met het nazisme : het eerste duurde veel langer en kon in eigen land en nadien in de satellietstaten dus veel meer levens vernietigen. Beide systemen waren antisemitisch, maar in Rusland ontaardde dat niet in massale uitroeiingskampen met gaskamers en verbrandingsovens. De geheime dienst telde te veel ongeschoolde, zelfs domme krachten, waardoor hij minder efficiënt was dan de Gestapo ( of dan de latere Stasi). Figes had deze vergelijking wat meer mogen uitdiepen of verwijzen naar Richard Overy, “Dictators. Hitlers Duitsland, Stalins Rusland” (WPG, Antwerpen, 2005).

    Een paar kleine opmerkingen. Een verklarende woordenlijst ontbreekt. Begrippen zoals koelak en komsomol zijn bekend, maar kommoenalka, sjeptoen , sjeptoesjik niet. Het boek is rijkelijk voorzien van noten en een register, maar het mist een overzichtelijke bibliografie.

    Tot slot : Figes onderzoekt, beschrijft, analyseert, vergelijkt, nuanceert. Het uiteindelijke oordeel laat hij grotendeels over aan de lezer. Hij heeft een begenadigde schrijfstijl. Zijn boek is te dik om in één trek uit te lezen, figuren zoals Simonov hadden iets minder pagina’s mogen krijgen, maar eens je eraan begint, blijft het je intrigeren.

    Het Rusland van Poetin en Medvedev biedt de mensen eindeloos meer ademruimte, de kans om de wereld te verkennen, meer mogelijkheden om economische vooruitgang te maken, maar wie hardop kritiek durft te uiten op de corruptie, riskeert nog altijd in Siberië te belanden of met vergif of kogels uitgeschakeld te worden.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Lezen: De BVD in de politiek, door Jos van Dijk

Tot het eind van de Koude Oorlog heeft de BVD de CPN in de gaten gehouden. Maar de dienst deed veel meer dan spioneren. Op basis van nieuw archiefmateriaal van de AIVD laat dit boek zien hoe de geheime dienst in de jaren vijftig en zestig het communisme in Nederland probeerde te ondermijnen. De BVD zette tot tweemaal toe personeel en financiële middelen in voor een concurrerende communistische partij. BVD-agenten hielpen actief mee met geld inzamelen voor de verkiezingscampagne. De regering liet deze operaties oogluikend toe. Het parlement wist van niets.

Vorige Volgende