Ik doe niet mee aan hypes. Het Bureau van J.J. Voskuil heb ik om die reden eind jaren negentig links laten liggen. Het boek was zo populair, dat het in mijn ogen niet goed kón zijn. Ik geef direct toe, een arrogant standpunt. De hype laaide op bij de verschijning van het eerste deel (1996) en ging snel luwen na het laatste deel (2000). In juli 2009 begon ik met het eerste deel van de megaroman, een maand, en 5.500 pagina’s later, had ik het laatste deel uit. Inderdaad, een pageturner van de bovenste plank. Een boek in soapvorm, dat zich niet weg laat leggen. Deze bespreking is voor diegenen die ‘Het Bureau’ nog niet gelezen hebben. Voor hen die er in de jaren 90 te jong voor waren, te lui waren, of om andere redenen de hype aan zich voorbij hebben laten gaan. Niet geschreven om een volledig beeld te schetsen van deze omvangrijke romancyclus, wel om mijn enthousiasme over Het Bureau op de potentiële lezer over te brengen.
Het autobiografische verhaal van Het Bureau wordt chronologisch verteld. We vangen aan in 1957, als de alter ego van Voskuil, Maarten Koning, zijn carrière bij het Meertens Instituut, ofwel ‘Het Bureau’ begint. Als wetenschappelijk ambtenaar onderzoekt hij de Nederlandse Volkscultuur. Hij brengt verloren gaande tradities, gebruiken en culturele uitingen nauwgezet in kaart. Als hij alleen dát serieus had beschreven, was het een gortdroog en onleesbaar boek geworden. Het tegendeel is waar. De beschrijvingen over zijn werkzaamheden zijn zeer vermakelijk. Voskuil beschrijft nauwgezet de ijdeltuiterij van zijn collegae. Verhitte discussies tussen goedbetaalde professoren over het gebruik van de dorsvlegel weet Voskuil treffend te beschrijven. Zo treffend, dat de verhitte wetenschappelijke discussies zich laten lezen als een geslaagde klucht.