Heb je eigenlijk wel recht op eigendom?
Door belastingheffing en herverdeling probeert de staat de inbreuk op vrijheid die noodzakelijk verbonden is aan het bestaan van eigendomsrechten te minimaliseren. Deze stelling van het weblog Bij Nader Inzien zou eens diepgaand aan de orde moeten komen bij het debat over de herziening van het belastingsysteem.
De eerste die een stuk grond omheinde en durfde te zeggen ‘dat is van mij’, en mensen aantrof die onnozel genoeg waren om hem te geloven, was de ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij. Wat een misdaden, oorlogen, moorden, wat een ellende en verschrikkingen was de mensheid niet gespaard gebleven als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had gedempt en tot zijn medemensen had geroepen: ‘Hoed je om naar die bedrieger te luisteren; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten iedereen toebehoren en dat de aarde van niemand is.
Zo begint de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712 – 1778) het tweede deel van zijn Vertoog over de Ongelijkheid (1755). Het verschil met huidige discussies over ons belastingstelsel kan moeilijk groter zijn.
Politici van links tot rechts delen de cruciale veronderstelling dat burgers eigendomsrechten hebben, en dat de overheid in principe van hun eigendom af dient te blijven, tenzij er andere, zwaarder wegende, redenen zijn om belasting te heffen. Kortom: het recht op eigendom staat tegenwoordig als een huis. Maar wat rechtvaardigt het bestaan van privé-eigendom eigenlijk? Welke argumenten kan Dagobert Duck geven om aan te tonen dat iets van hem is en hoort te zijn, en niet van iemand anders? Wij zullen betogen dat eigendomsrechten niet zo vanzelfsprekend zijn als ze lijken. Integendeel: er zijn goede redenen om, net als Rousseau, de man die ‘zijn’ grond omheint met enig wantrouwen te bezien.