Kwaliteit van hoger onderwijs (6) – Slecht gedrag belonen

Dossier:

Lees ook deel één, twee, drie, vier en vijf.

Het vorige artikel ging over één van de doelstellingen die de minister heeft met een nieuw stelsel van controle op ons hoger onderwijs: meer vertrouwen. Een andere doelstelling van het nieuwe systeem is het beperken van de ‘ervaren last’ van het stelsel. Het gaat er dus niet om dat de werkelijke lasten laag zijn. Dat is op zichzelf al bijzonder.

De stuurgroep* die de doelstellingen heeft opgesteld stelt overigens al dat instellingen verantwoordelijk zijn voor een deel van de lasten waar zij zichzelf mee opzadelen. Uit de notitie van de stuurgroep:

“Er wordt gesproken over ervaren lasten, want het gaat om zowel feitelijke (administratieve) lasten als de door alle betrokkenen gevoelde lasten. Het is niet eenvoudig vast te stellen wat de precieze lasten zijn, deze te kwantificeren en om te bepalen in hoeverre deze zijn toe te schrijven aan het accreditatiestelsel zelf. … Daarnaast blijkt dat instellingen soms zelf ook debet zijn aan de hoge lasten. Door het grote belang van accreditatie en de daaraan verbonden consequenties willen instellingen het niet riskeren de accreditatie mis te lopen en nemen in zo’n geval het zekere voor het onzekere. Hierdoor leveren instellingen regelmatig meer gegevens aan dan noodzakelijk.”

Dat laatste klopt. Vaak wordt niet relevant materiaal opgestuurd voor een opleidingscontrole. Daar wordt niemand blij van, de opleiding niet, maar het panel dat de opleiding bezoekt al helemaal niet: dat moet in korte tijd al veel materiaal tot zich nemen, waaronder de afstudeerwerken van minstens vijftien studenten. En daarnaast (deze lijst is niet uitputtend) het opleidingsprogramma, de inhoud van de vakken of modules, de gebruikte literatuur, de (gemaakte) toetsen, notulen van verschillende commissies, evaluatieresultaten en de cv’s van de docenten.

Maar dat is niet het enige. Opleidingen kiezen er ook voor om te oefenen via proefvisitaties. Of hebben veel te uitgebreide toetsformulieren en –protocollen. Een visitatiepanel wil immers weten waarom een bepaald resultaat aan een bepaald cijfer wordt gekoppeld; dat moet een opleiding uit kunnen leggen. Goede opleidingen doen dat in de regel aan de hand van een beperkt beoordelingsformulier, goede docenten die regelmatig met elkaar en externen overleggen over waar de grens tussen cijfers nou precies ligt. Er zijn echter ook angstige opleidingen, die hun heil zoeken in beoordelingsformulieren van tien pagina’s lang, met tientallen indicatoren en subindicatoren.

Daarbij is een visitatie hét moment voor een opleiding om alles op orde te brengen. Opleidingen die netjes hun administratie op orde hebben, alles archiveren dat gearchiveerd moet worden, en waar alle wettelijk verplichte commissies ook gewoon bestaan en hun werk doen, hebben daar niet zo veel problemen mee. Er zijn echter ook opleidingen waar het management één of twee jaar voor het panel op de stoep staat er achter komt dat ze jarenlang achterstallig onderhoud moeten goedmaken. En dat moet dan in korte tijd, en kost veel werk. Voor een management is het dan wel makkelijk om met de vinger te wijzen naar het visitatiepanel en het systeem, “want dat moet van hen!”.

Dat docenten horendol worden van al dit soort zaken, geloof ik meteen. Maar het probleem van deze administratieve last is slecht management en slecht bestuur. Het is op zijn minst ironisch dat de bestuurlijke lobby om instellingsaccreditatie hiervoor wordt beloond, omdat ‘ervaren lasten’ het uitgangspunt zijn, en niet de werkelijke last.

Ten slotte: wanneer ‘ervaren last’ voortaan voor OCW een serieus argument is om het hoger onderwijs minder goed te controleren, voorspel ik nog minstens zes jaar gekerm, gezeur en geëmmer van de universitaire lobby over hoe ach nou toch o zo zwaar de administratieve last van de visitaties is. Ongeacht hoe het nieuwe stelsel er uit komt te zien.

János Betkó was ruim vijf jaar lang secretaris bij opleidingscontroles (‘visitaties’) door onafhankelijke experts en was als bestuurslid van de Landelijke Studenten Vakbond betrokken bij de totstandkoming van de huidige wetgeving op dit gebied.

* bestaande uit vertegenwoordigers van verschillende belangenorganisaties, het ministerie en de NVAO.

Reacties zijn uitgeschakeld