RECENSIE - ‘… een beetje darwinisme, een snufje emancipatie van de vrouw, een stukje moraal van het geluk, een hoekje vrijdenkerij, een deeltje verheerlijking van democratie…’
Georg Brandes naderde het slot van zijn lezing, met een minachtende beschrijving van de vele kleine overtuigingen van zijn tijdgenoten. Het was van alles een beetje – maar waar ging de wereld naartoe? Iedereen snakte naar verandering, verandering was overal, maar wie wist de richting? De driehonderd luisteraars in de volgepakte collegezaal hoorden hoe Brandes afsloot met een oproep aan alle kunstenaars, schrijvers, intellectuelen die vérder wilden gaan. Ze moesten opnieuw leren denken:
Grote kunst vereist denkvermogens die zich kunnen meten met de meest individuele persoonlijkheden van het eigentijdse denken, in uitzonderlijkheid, in onafhankelijkheid, in uitdagendheid en aristocratische zelfsuprematie.
En wie bezat die ‘meest individuele persoonlijkheid’? Brandes wist het antwoord. Het antwoord was het onderwerp geweest van zijn lezing. Dat antwoord was Friedrich Nietzsche. De meeste aanwezigen hadden tot die tijd waarschijnlijk nog nooit van Nietzsche gehoord. Maar Brandes was een meeslepend spreker. De aanwezigen beloonden hem met een ovationeel applaus.
Eindelijk erkenning
Brandes was niet zo maar iemand. De Deense hoogleraar was de meest invloedrijke literatuurcriticus in Europa. Hij had het Westen kennis laten maken met de Russische meesters. En Brandes is als geen ander verantwoordelijk voor de verheven opvatting dat goede, ‘échte’ literatuur provocerend moet zijn, psychologisch getrouw, filosoferend én visionair.