COLUMN - Het internet is kapot.
Het was ook te mooi om waar te zijn.
Ik wil dit al langer schrijven, sinds ik de tentakels van het online monster zich diep in mijn levend vlees voelde vastbijten. Als de draden van een pacemaker nestelden ze zich in het menselijk weefsel, groeiden ze vast, dieper, steeds dieper, tot het uitrukken niet meer kon zonder de patiënt te doden.
Er moest iets gebeuren. Wij mensjes moesten in opstand komen voor het te laat was. We dienden dat veelkoppige monster een halt toe te roepen, voor hij ons onherroeppelijk de baas werd. Ik ben gaan minderen. Ik, een early adopter, ging op cyberdieet.
Omdat het een verslaving is, moet je gereedschap gebruiken. Mijn gereedschap werd: het me zo moeilijk mogelijk maken. Dus geen gebruiksvriendelijkheid: geen smartfoon, geen automatische inlog. Enkel stokoude computers die na een uur opstarttijd je vragen om wachtwoorden voor werkelijk overal waar je naar toe wilt. Het werkte, ik slankte af.
Maar de offers waren niet mals. Volgersaantallen kelderden. Ik werd niet meer gelezen, verdween in de anonimiteit. Ik moest beseffen: ik heb geen oplossing. Dus kon ik er niet over schrijven, want ik wil niet de pessimist zijn die, ongeschoren en met vies lang haar, op een sinasappelkistje het einde der tijden komt aankondigen.