Uit de jeugdzorg | Dennis
COLUMN - Nog regelmatig vraag ik me af wat er van hem geworden was als wij anders hadden gehandeld.
Dennis was veertien toen zijn pleegouders er helemaal doorheen zaten. Twaalf jaar hadden ze hun uiterste best gedaan, alle mogelijke energie erin gestoken om hem een goede toekomst te bieden. Maar door zijn puberteit en zijn achtergrond was de situatie onhoudbaar geworden. Liegen, bedriegen, stelen. Zijn zus zag een vriendje van Dennis met háár vest lopen. Had Dennis verkocht om aan wiet te komen.
Hij kwam in het kamertrainingsproject terecht waar ik jaren gewerkt heb. Het was een jongen met allerlei kwaliteiten. Hij was ad rem, sociaal en grappig. Maar hij had ook zijn probleemgedrag en het blowen ging door. Op zich niet zo gek, als je bedenkt dat hij de eerste jaren van zijn leven geen veilige omgeving had. Als baby werd hij mishandeld en verwaarloosd door zijn psychiatrische moeder. Zijn oma ving hem op, maar zij overleed plotseling. Een tante bood uitkomst, maar die hield het niet vol met zo’n lastige baby. Ook het volgende familielid moest na een maand afhaken. Van tante naar tante.
Nog voor z’n tweede gaat hij naar een kindertehuis. Hij houdt geen eten binnen en slaat iedereen van zich af. Op advies van de kinderpsychiater gaat de peuter, in principe definitief, naar een pleeggezin. Die houden het, dankzij gespecialiseerde begeleiding, vol tot z’n veertiende. De schade van de eerste twee jaar blijkt te groot voor een harmonieuze gezinsrelatie.