De ontmaskering van de vooruitgang
In de recente Franse film La Famille Bélier maakt de hoofdpersoon (een aandoenlijk zingend Frans boerenmeisje, dochter van dove ouders) kennis met een jongen die in Parijs gaat studeren. Een romantische film, dus. En wat gaat haar wereldwijze geliefde studeren? Antropologie. Bij een oude dame in een duistere kamer, vol boeken.
Het is een fraaie illustratie van de vooraanstaande positie die deze wetenschap in het Franse intellectuele milieu nog steeds heeft. Niet (langer) de psychoanalyse, niet de sociobiologie of de natuurkunde maar de antropologie zou de gouden weg zijn naar fundamentele kennis. Zij laat ons de mens zien zoals hij is – met dank uiteraard aan Claude Lévi-Strauss, de vermaarde antropoloog die door zijn bewonderende studenten ‘dieu’ werd genoemd.
Wetenschap en superioriteitsdenken
Teruggekeerd uit de tropen zou de antropoloog de westerse beschaving kunnen ontrafelen. En daarmee ook gelijk een einde maken aan haar eigen wortels: de overtuiging dat ‘wij’ objectief onderzoek kunnen doen aan ‘zij’. En ook de vraag beantwoorden waarom ‘wij’ westerlingen denken dat we ‘anders’ zijn dan andere volken. Dat we ‘speciaal’ zijn en voorop lopen op de rest van de wereld. Die door ons westerlingen bedachte kloof moest verklaard, gedeconstrueerd, gedicht.
Die vraag naar de reden voor de westerse superioriteit zou een eeuw geleden vrij snel beantwoord zijn. Volkeren maken nu eenmaal een ‘natuurlijke’ ontwikkeling door en de westerse beschaving loopt voorop. De redenen daarvoor lagen ergens diep in de geschiedenis (of het ras) verborgen.
De moderne wetenschapper doet geen dingen meer die nuttig zijn, maar alleen nog dingen met impact. In ieder geval de westerse wereld heeft dat begrip de afgelopen jaren stormenderwijs veroverd. Je kunt geen onderzoeksproject meer beginnen zonder dat je eerst hebt uiteengezet wat de impact ervan zal zijn.