‘De grenzen van mijn taal’ betekenen de grenzen van mijn wereld

Decennialang hebben we het in het Nederlands moeten doen met de vertaling die W.F. Hermans maakte van de Tractatus Logico-Philosophicus van Ludwig Wittgenstein. En nu zijn er ineens twee nieuwe vertalingen verschenen! Onlangs besprak ik de vertaling van Victor Gijsbers, vandaag is de beurt aan die van Peter Huijzer en Jan Sietsma. De Tractatus bestaat uit een verzameling geordende stellingen of beweringen of tekstfragmentjes. Er is een hoofdordening met 7 stellingen, van “De wereld is alles wat het geval is” tot “Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen”. Behalve de 7e worden alle stellingen met ook weer genummerde tekstjes becommentarieerd of uitgebreid of toegelicht: Na 1 komen 1.,1 en 1.2, en die kunnen ook weer zelf commentaar krijgen (die dan zonder punt genummerd worden: 1.21). Stelling 5.6 wordt vaak geciteerd door managers die bijvoorbeeld een talencentrum moeten openen en dan tot hun vreugde in de citatentrommel iets denken te vinden waarin een wijsgeer van naam en faam lijkt te zeggen dat je vooral veel talen moet leren. Meestal wordt hij door die managers verbasterd tot ‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld’, maar in de vertaling van Huijzer en Sietsma (en trouwens ook die van Hermans) luidt hij: De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld. De cursivering is hier opvallend. Het meest logisch is om aan te nemen dat ze de functie hebben van aanhalingstekens. “De grenzen van mijn taal” wordt hier gedefinieerd, namelijk: als de grenzen van mijn wereld. “Bloem” betekent het geslachtsorgaan van een plant, “de grenzen van mijn taal” betekenen de grenzen van mijn wereld. Oprekken Dat het hierbij niet gaat om een specifieke taal zoals we die in het dagelijks taalgebruik benoemen (Latijn, Nederlands, Duits), blijkt uit een toelichting in 5.62 waarin Wittgenstein (in de woorden van Huijzer en Sietsma) schrijft: Dat de wereld mijn wereld is, toont zich hierin dat de grenzen van de taal (de taal die alleen ik begrijp) de grenzen van mijn wereld betekenen. Mijn taal is ‘de taal die alleen ik begrijp’, met andere woorden de taal van mijn diepste gedachten. Ik kan die gedachten vervolgens in het Latijn of het Nederlands proberen uit te drukken, maar dat is dan een vertaling. Zoals ‘mijn wereld’ verwijst naar de wereld zoals ik die ervaar. Dit is dus geen aanbeveling om zoveel mogelijk talen te leren om zo de wereld over te kunnen reizen. Je kunt de grenzen van je wereld niet eenvoudig oprekken door een cursus Dothraki te volgen. Noodzakelijk waar Huijzer en Sietsma zijn in hun vertaling veel nauwkeuriger dan Hermans. Dat geldt voor heel veel plaatsen, maar zeker ook voor deze. Hermans schrijft hier: Dat de wereld mijn wereld is, blijkt hieruit, dat de grenzen van de taal (van de taal die ik alleen versta) de grenzen van mijn wereld betekenen. Zich tonen is weliswaar niet een heel fraai woord, een beetje een filosofenwoord, maar je komt er niet om heen (Gijsbers gebruikt hem daarom ook). Een kern van Wittgensteins gedachtenwereld is dat de dingen die je uitdrukt in je taal een relatie hebben met de werkelijkheid: ze zijn bijvoorbeeld waar omdat ze op een bepaalde manier een goede afbeelding geven van die werkelijkheid. Waarheid is dus een relatie tussen een zin en de werkelijkheid: de zin drukt die werkelijkheid daarmee uit. Nu zijn er ook zinloze uitspraken, die niet zo’n relatie hebben met de werkelijkheid, uitspraken die bijvoorbeeld zaken betreffen “waarover je moet zwijgen”. Maar verborgen in de Tractatus zit de gedachte dat dit niet betekent dat die ‘zinloze’ zinnen volkomen onbruikbaar zijn. Zij kunnen wel degelijk iets onthullen van grote raadselachtigheden, namelijk door ze te ’tonen’. “De wereld is mijn wereld” is een zinloze uitspraak voor Wittgenstein, misschien omdat hij noodzakelijk waar is. Maar daarmee kunnen we die waarheid nog wel tonen. Hoofdletter Als mijn denken in taal gebeurt (al is dat ook een abstracte taal, de programmeertaal van de hersenen), dan ben ik in dat denken gebonden door de toevallige structuur van die taal. Ik kan niet iets denken dat niet in die structuren kan worden uitgedrukt. Maar als mijn waarneming van de wereld bepaald wordt door mijn denken – iets wat ondenkbaar is past in in mijn hersenen en kan ik dus ook niet waarnemen – dan wordt dus alles wat ik over de wereld weet beperkt door mijn taal. En de wereld is alles wat ik over de wereld weet of in ieder geval zou kunnen weten. Die wereld wordt dus geheel en al bepaald door ‘mijn’ taal. Hallo, u daar! In uw eigen wereld van uw eigen taal. Ik kan niks zeggen om u echt te bereiken. Ik kan alleen wijzen op deze werkelijkheid dat ik u niet bereiken kan. En daarom kun je niet zeggen dat het blijkt dat de wereld mijn wereld is, dat is veel te zakelijk. We moeten hier de filosofenterm gebruiken, zoals Wittgenstein dat ook al deed. In het commentaar op 5.62 gebruikt Hermans dan juist weer onnodig metafysische hoofdletter: 5.621 De wereld en het leven zijn Een. Huijzer en Sietsma vertalen dit volgens mij beter: 5.621 De wereld en het leven zijn één. Logica en mystiek Ik moet zeggen dat ik niet heel precies begrijp wat hiermee bedoeld wordt, omdat ik niet begrijp wat leven eigenlijk betekent in deze context. Maar het lijkt me in ieder geval duidelijk dat Wittgenstein (“Die Welt und das Leben sind Eins”) wereld en leven aan elkaar heeft wilen gelijkstellen, en er niet een soort hogere macht of een dieper filosofisch concept bij heeft willen halen. De aantrekkingskracht van de Tractatus is dat het boek tegelijkertijd heel helder is én heel mysterieus, dat het logica en mystiek verenigt. Verschillende vertalers maken dan verschillende keuzes. Bij Hermans waren die keuzes regelmatig nét verkeerd. Huijzer en Sietsma doen het vrijwel altijd goed. Dat maakt hun Tractatus veel beter. [boeklink]9789490334321[/boeklink]

Foto: copyright ok. Gecheckt 03-03-2022

De roe

OPINIE - Voor wie het mocht zijn vergeten: W.F. Hermans was de belangrijkste Nederlandse schrijver uit de pakweg dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog. Helaas heeft hij in zijn geboortestad Amsterdam nooit het respect gekregen dat hij verdiende. Omdat hij in de Apartheidjaren lezingen had verzorgd in Zuid-Afrika, verklaarde de gemeenteraad hem persona non grata. Ik meen me te herinneren dat er zelfs een voorstel heeft gelegen zijn boeken ook maar uit de openbare bibliotheken te halen.

Daar bleef het niet bij. Ik woon een paar blokken van de school waar Hermans ooit heeft leren lezen en schrijven en waar het “Manuscript in een kliniek gevonden” zich afspeelt. Die school is er nog altijd en om zout in de wonde te strooien heeft de gemeente die in haar oneindige sadisme vernoemd naar Annie M.G. Schmidt. Als Amsterdammer schaam ik me dood.

Dit is niet langer recht te zetten, al zou het de gemeenteraad sieren als ze een “motie van spijt” aanneemt en een mooie som stort in een fonds om standbeelden voor de schrijver op te richten in Parijs en Brussel. Ook dan blijft dit echter een vlek op het Amsterdamse blazoen en die zal niet meer weg te werken zijn. Dat moet je dan ook niet proberen. In Groningen, een stad waarmee Hermans ook geen al te beste relatie had, zijn ze bijvoorbeeld zo verstandig geweest nooit een straat naar hem te vernoemen.

Lezen: Venus in het gras, door Christian Jongeneel

Op een vroege zomerochtend loopt de negentienjarige Simone naakt weg van haar vaders boerderij. Ze overtuigt een passerende automobiliste ervan om haar mee te nemen naar een afgelegen vakantiehuis in het zuiden van Frankrijk. Daar ontwikkelt zich een fragiele verstandhouding tussen de twee vrouwen.

Wat een fijne roman is Venus in het gras! Nog nooit kon ik zoveel scènes tijdens het lezen bijna ruiken: de Franse tuin vol kruiden, de schapen in de stal, het versgemaaide gras. – Ionica Smeets, voorzitter Libris Literatuurprijs 2020.

Lezen: Het wereldrijk van het Tweestromenland, door Daan Nijssen

In Het wereldrijk van het Tweestromenland beschrijft Daan Nijssen, die op Sargasso de reeks ‘Verloren Oudheid‘ verzorgde, de geschiedenis van Mesopotamië. Rond 670 v.Chr. hadden de Assyriërs een groot deel van wat we nu het Midden-Oosten noemen verenigd in een wereldrijk, met Mesopotamië als kernland. In 612 v.Chr. brachten de Babyloniërs en de Meden deze grootmacht ten val en kwam onder illustere koningen als Nebukadnessar en Nabonidus het Babylonische Rijk tot bloei.

Foto: Piet Schreuders (cc)

W.F. Hermans was een slecht filosoof. Nou en?

RECENSIE - Ik ben oud genoeg om even ‘oei!’ te denken als ik lees dat iemand beweert dat Willem Frederik Hermans iets ‘volstrekt verkeerd begrepen’ heeft. Als de meester het maar niet hoort! Tot ik besef dat de meester natuurlijk al enige tijd dood is en dat hij de schrijver van zulke krasse woorden niets meer kan maken.

Met een gerust hard kunnen we dus het mooie essay lezen dat de Oostenrijkse neerlandicus, typograaf en filosoof Rainer Erich Scheichelbauer onlangs publiceerde met de eenvoudige titel Willem Frederik Hermans als filosoof. Er blijft in dat boekje niet veel over van de schrijver als denker. Hij blijkt te hooi en te gras bij een aantal wijsgeren wat ideeën te hebben opgedaan zonder ze echt goed begrepen te hebben en zonder dat de samenvoeging van die ideeën een coherent geheel opleverde.


Rotsvast geloof

Scheichelbauer heeft de 88 pagina’s van zijn essay echt nodig om zijn betoog te ontvouwen – hij verspilt geen woord –, maar ik zal de kern in mijn eigen woorden samen te vatten. (Ik ben niet bang voor Hermans meer, maar na lezing van dit strenge betoog wel voor Scheichelbauer.) Aan zijn puberale lectuur van Nietzsche ontleende Hermans het idee dat de wereld een chaos is, waarin eigenlijk geen echte categorieën bestaan, omdat alles voortdurend verandert en in elkaar overloopt. Iedere poging om daar orde in aan te brengen is eigenlijk gedoemd.

Foto: Still uit Der Baader Meinhof Komplex (2008) copyright ok. Gecheckt 25-10-2022

De ene Godwin is de andere niet

Wie een goed schrijver wil worden, dient veel te lezen, zo verneem ik op Twitter. Aangezien ik het geduld ontbeer om romans ook daadwerkelijk uit te lezen en een zekere voorliefde koester voor de polemiek, heb ik me een drietal bundels met opstellen en schotschriften van W.F. Hermans aangeschaft.

Sindsdien lach ik me regelmatig een kriek.

Het was in het jaar 1968 geloof ik, dat deze Rudi Dutschke een praatje mocht houden voor studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Die werd gedeeltelijk uitgezonden op de TeeVee.
Zo kreeg ik het ook te zien en te horen.

Ik overdrijf niet als ik meen te mogen stellen dat de spreker een onuitwisbare indruk op mij maakte! Die stekende zwarte oogjes à la Goebbels! Dat van bloeddorst verwrongen gezicht! Die zwarte lok op zijn voorhoofd! Die hysterisch overstaande stem!
Wel allemachtig! Sinds Adolf Hitler uit de filmjournaals was verdwenen, had ik een zo meeslepend bezig zijn op een spreekgestoelte niet meer mogen aanschouwen!
Der Gott der Eisen wachsen liess, zij geprezen! riep ik uit.

’t Oude Duitse bloed is in 1945 niet voor altijd verloren gegaan. Ze zijn er nog, ten oosten van Delfzijl en Lobith: De weldoeners van de mensheid die op een lijk meer of minder niet kijken, als het er op aankomt de domme massa van de normale mensen (= zwijgende meerderheid, die zwijgt omdat ze zich niet met andermans zaken bemoeit) te vertellen wat goed voor ze is.

Zoveel indruk maakte zijn redevoering, dat de Nederlandse imperialisten, fascisten, reactionairen en andere handlangers van het internationale monopoliekapitaal Rudi prompt tot ongewenst persoon verklaarden.

Korte tijd later, op 11 april 1968, schoot een andere mof, die op zijn manier ook het beste met de mensheid voorhad, Rudi een kogel door z’n kop.
De studentenophitser ging er niet aan dood, maar het bracht hem wel enigszins tot bezinning, als we Le Nouvel Observateur van 26 september ’77 mogen geloven.
‘Ook Rudi Dutschke moet professor worden’ in: Ik draag geen helm met vederbos (Bezige Bij, 1979)

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.

Lezen: Bedrieglijk echt, door Jona Lendering

Bedrieglijk echt gaat over papyrologie en dan vooral over de wedloop tussen wetenschappers en vervalsers. De aanleiding tot het schrijven van het boekje is het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat opdook in het najaar van 2012 en waarvan al na drie weken vaststond dat het een vervalsing was. Ik heb toen aangegeven dat het vreemd was dat de onderzoekster, toen eenmaal duidelijk was dat deze tekst met geen mogelijkheid antiek kon zijn, beweerde dat het lab uitsluitsel kon geven.