ANALYSE - Het hebben van een gezamenlijke vijand is dé bindende factor voor een land, continent of bondgenootschap.
Toen ik in 1991 in dienst zat, kwam het nieuwe Handboek voor de Onderofficier uit, met daarin zoals gebruikelijk een hoofdstuk over de vijand. En hoewel wij in ons hoogst geheime gebouw 24 uur per dag, 7 dagen in de week naar de vijand zaten te luisteren, was dit hoofdstuk leeg. Het bestond uit de titel, gevolgd door (vacant). De dreiging waar mijn vader in 1953 nog 21 maanden voor moest dienen, was een kleine veertig jaar later verschrompeld. Er was geen vijand.
Maar in de week voordat ik ‘op moest’ – voordat ik mij op het station Ede-Wageningen moest melden en in een vrachtwagen werd geladen op weg naar de Elias Beekman-kazerne – eindigde wat we nu de Eerste Golfoorlog noemen: de oorlog om de bevrijding van Koeweit. Ik had in die tijd net de HBO-Vertalersopleiding vroegtijdig verlaten waar Arabisch mijn belangrijkste taal was en we waren het er wel over eens dat het nieuwe gevaar uit die hoek zou komen.
Idioot
En dat is idioot. De vrede was nauwelijks over Europa neergedaald of Servische nationalisten staken de hele Balkan in de fik. Niet met de Koran in de hand, integendeel: met vooral de Bosnische moslims als doelwit. Nederlandse blauwhelmen kregen de taak om een enclave van moslims te beschermen en moesten het afleggen tegen de Serviërs. Die ‘gevaarlijke’ Arabieren daarentegen bleken in de Golfoorlog in militair opzicht te verwaarlozen; hun Russische materieel en hun slechte training betekenden dat ze hooguit oorlogjes tegen andere Arabische landen zouden kunnen winnen. Aan terrorisme dachten we nog niet zo veel, destijds. Dat bleef beperkt tot de IRA, de ETA en de PLO.