Examen kamerleden onwerkbaar en onwenselijk
Gisteren stelde Bas van der Vlies, fractievoorzitter van de SGP en langstzittend Kamerlid, voor om een toelatingsexamen voor parlementariërs en parlementair journalisten in te stellen: “een goed medicijn tegen overdrijving, overijling en overschatting. Als ze het examen met goed gevolg hebben afgelegd, mag de beveiligingsdienst ze een Kamerpasje meegeven.” Zijn voorstel haakt aan bij het breed gedragen beeld van hijgerigheid dat in de Kamer heerst. Zijn zorgen deel ik, maar een examen is zowel onwerkbaar als onwenselijk.
In 2007 constateerde CDA-kamerlid Schinkelshoek per motie “dat de positie, de reputatie en de werkwijze van het parlement al enige tijd onderwerp van publiek debat zijn”. Nu kan iedereen daar iets anders onder verstaan, maar een veelgehoord bezwaar tegen het huidige politieke discours is de hijgerigheid van parlementariërs, die onder andere tot uiting komt in gigantische hoeveelheden kamervragen (3161 vragen in 2008 tegenover 1648 in 1997), moties (2543 in 2008 tegenover 913 in 1997) en het groter gebruik van het spoeddebat (65 in 2008 tegenover 18 in 2004) als middel van informatie en verantwoording.
Een stijging van die parameters is niet per definitie slecht, het kan immers betekenen dat het parlement beter gebruik maakt van de middelen. Het beeld van de laatste jaren is echter dat kamervragen, moties en spoeddebatten niet direct leiden tot meer of betere informatie of dat er een beter beleid door ontstaat. Juist door op elk incident te reageren, verdwijnt de component van de lange termijn uit de Kamer. De sterk gegroeide aantallen kamervragen en moties maken gedegen follow-up bijna onmogelijk en spoeddebatten worden ingezet voor zaken die weliswaar op dat moment in de media spelen, maar die niet door een spoeddebat in se kunnen worden omgezet in beleid. Hierdoor worden de instrumenten op een onwenselijke manier verdund. Alles is spoed, over alles worden vragen gesteld. “U bent verontwaardigd, wij draaien,” lijken de parlementariërs te denken.