Wetenschap en politiek
COLUMN - Het probleem is steeds hetzelfde: PVV-leider Geert Wilders ziet ergens iets dat fout is en constateert die fout dan niet om haar te corrigeren, maar om er politiek gewin uit te halen. Dit keer valt hij over een uitspraak van de Tilburgse hoogleraar bestuurskunde Paul Frissen die oordeelt dat Wilders “het klassieke fascistische verhaal” vertelt en – zo lees ik hier – stelt “dat mensen in opstand moeten komen tegen de herhaaldelijke uitlatingen van Wilders over een nepparlement”.
Toevallig ben ik dat met Frissen eens. Ik mag dat zeggen, want ik ben een burger. Frissen mag dit als burger ook allemaal zeggen. Bovendien kan hij als wetenschapper concluderen dat Wilders’ betogen voldoen aan deze of gene definitie van fascisme. Het is echter een heel andere zaak als hij als wetenschapper mensen oproept in opstand te komen.
We hebben namelijk een kristalheldere afspraak, teruggaand op Webers “Wissenschaft als Beruf”, dat de politiek zich niet bemoeit met de wetenschap (de academische vrijheid) en dat de wetenschap de politiek de vrijheid laat (we zijn immers een democratie en geen technocratie). De in de wet vastgelegde maatschappelijke relevantie van de wetenschap is niet het geven van politieke oproepen, maar het ter beschikking stellen van informatie. Een hoogleraar moet zijn inzichten delen, kan desgevraagd adviseren maar kan – althans in zijn functie als hoogleraar – niet oproepen tot opstand.