Surveillance is in zijn meest basale vorm het systematisch waarnemen en vastleggen van de aanwezigheid of het gedrag van iemand. Het roept al snel associaties op van camerabewaking, of van agent bromsnor die de lokale hangjongeren in de smiezen houdt. Maar er zit zo veel meer in. We kunnen in totaal vijf vormen van surveillance onderscheiden: panoptische surveillance, dataveillance, synoptische surveillance, sousveillance en zelfveillance. Vandaag panoptische surveillance.
Een bekend voorbeeld van panoptische surveillance is George Orwell’s dystopie 1984. Alle partijleden ? het ontwikkelde deel van de bevolking ? staan onder continu toezicht van het ’telescherm’. Controleurs kunnen op afstand ongezien en op ieder moment meekijken wat iemand doet in huis of kantoor, op straat of in bad, in de kantine of het buurthuis. Onduidelijk is echter of ze dat ook doen. Winston Smith, de antiheld van het boek, beschrijft de onzekerheid die het continue toezicht met zich meebrengt: “It was terribly dangerous to let your thoughts wander when you were in any public place or within range of a telescreen. The smallest thing could give you away. A nervous tic or an unconscious look of anxiety, a habit of muttering to yourself ? anything that carried with it the suggestion of abnormality, of having something to hide. In any case, to wear an improper expression on your face (to look incredulous when a victory was announced, for example) was in itself a punishable offence. There was even a word for it in Newspeak: facecrime, it was called.” Het zijn dit soort indrukwekkende en griezelige beelden die de idee van Big Brother in ons collectief bewustzijn heeft geklonken.