In de discussies over het nut van lezen mis ik één factor. Het gaat in zulke discussies over hoe je een beter burger wordt met alle empathie die je opdoet uit de lectuur van romans of over hoe je cognitief beter functioneert omdat je woordenschat en je concentratie groeien. Maar zelden wordt genoemd wat misschien wel dé functie is van literatuur, van kunst. Troost.
Misschien is het omdat troost als een nutteloos nut wordt gezien. Getrooste burgers zijn geen bruikbaardere burgers, en het individu verbetert er zijn positie op de arbeidsmarkt niet mee als hij getroost wordt. Bovendien kun je ook troost vinden in allerlei vormen van kunst waar je niks voor hoeft te leren, zogeheten ‘lagere’ kunst, popliedjes bijvoorbeeld, of pulpromans. En dan is er nog het bezwaar dat volgens sommigen ‘echte’ kunst niet troost, maar je juist wakker schudt en verontrust. Troost is niet sjiek.
Vaderlijkheid
Tegelijkertijd is troosten, je verzoenen met de onvolkomenheden van het bestaan, iets wat kunst, laag of hoog, misschien wel beter kan dan wat dan ook. Ik denk dat zogenaamd verontrustende kunst ook vaak stiekem in de eerste plaats troostend is: iemand anders voelt mijn onrust.
Ik voel me de laatste tijd wat melancholiek. Dat stelt niet veel voor: de blaadjes worden geel en vallen, ik moet van wat mensen afscheid nemen, ik word door andere mensen geplaagd omdat je in het leven nu eenmaal af en toe door mensen geplaagd wordt, en hoewel er genoeg andere mensen zijn die juist heel aardig voor me zijn, wegen die dan niet op tegen het plagen. Niet op de manier waarop een liedje zoals dat van Kommil Foo dat wel doet.
https://www.youtube.com/watch?v=FWSaYWJQVys
Lange optocht
Het is lastig te bepalen wat er nu precies troostend aan zo’n liedje is. Als ik een zak met geld had voor onderzoek naar het nut van literatuur zou ik het misschien wel over die vraag laten gaan. In dit liedje lijkt het op het eerste gezicht te liggen in het refrein, herhaald in de titel: Kom hier dat ik u draag is natuurlijk expliciet een aanbod om te troosten. Het aanbod wordt bovendien op een vaderlijke manier gedaan en wie is er niet gevoelig voor vaderlijkheid – de mooiste vorm van mannelijkheid.
Maar daar zit het niet in. Wanneer het lied alleen uit dat refrein, uit dat expliciete aanbod, zou bestaan, zou het niemand troosten. Terwijl dat denk ik wel zou gelden als je het aanbod juist weg zou laten en alleen de lange optocht van mensen voorbij hoorde trekken (de rare enjambementen in het volgende komen waarschijnlijk van degene die het op internet heeft gezet – intrigerend, maar nu even niet het onderwerp):
Aan de man die ’s ochtends opstaat
Bij wie het leven als een natte
Dweil keihard in zijn gezicht slaat
− die met de moed der wanhoop
Zijn koffie drinkt, zijn krant leest,
Zijn dikke hond uitlaat − aan de
Vrouw op de fiets met het kind,
Manmoedig vechtend tegen de
Regen en de stugge wind, die
Zich afvraagt wanneer dat lang
Verwachte droomleven nu eindelijk
Begint − aan de buschauffeur
Aan de bakker op de hoek en zijn
Thaise vrouw − die zo mooi lacht
En honderduit praat, − maar
Waarvan je met de beste wil van de
Wereld geen woord verstaat − aan
De mannen achter de vuilniskar −
Aan de jongens op de tram − aan de
Kerel op het dak, met z’n thermos
En z’n boterham
(enz)
Wij allemaal
In de eerste plaats: waarom biedt zo’n parade van sukkelaars die je als luisteraar helemaal niet kent en die door de schrijver van het lied waarschijnlijk grotendeels verzonnen zijn, troost? Ik geloof niet dat er iemand is die daar een goede theorie over heeft.
Ja, de strekking is: we zijn allemaal maar sukkels, hoe verschillend we ook zijn, we worstelen ‘stuk voor stuk’ met het leven. Ook de mensen die jou plagen, ook de mensen die mij plagen. Ook jij, ook ik. Maar die samenvatting, hoe adequaat ook, ontroert waarschijnlijk niemand, en troost nog minder mensen. Je hebt die concrete details nodig, maar waarom?
Het is een veel gegeven schrijfadvies: gebruik details, want dan ziet de lezer het voor zich, kan hij zich meer inleven. Ik geef dat advies zelf ook graag. Maar wat doen die bakker en zijn Thaise vrouw nu eigenlijk in mijn hoofd, waardoor dat effect gesorteerd wordt? Ik ken geen bakker met een Thaise vrouw, waarom werken zij dan toch beter op mijn gemoed dan het compacte ‘wij allemaal’?
Hoe werkt dat in het hoofd?
Ordinair
Er is trouwens nog iets wonderlijks aan deze tekst. De mensen die worden getoond in de eerste strofe zijn nog duidelijk ongelukkig, en kennelijk werkt het dus troostend om geconfronteerd te worden met het ongeluk van anderen; maar de mensen in de tweede strofe zijn helemaal niet ongelukkig, of, daar wordt niets over gezegd. De Thaise vrouw lacht zelfs mooi, en de kerel op het dak peuzelt neem ik aan vredig zijn boterham op. Toch werken die mensen even sterk als die in de eerste strofe, al is dat misschien wel doordat je als luisteraar inmiddels gespitst bent op het ongeluk, zodat je meer aandacht besteedt aan het feit dat niemand verstaat wat de Thaise vrouw zegt dan aan het feit dat ze kennelijk desondanks ‘honderduit’ praat.
Dit stukje is mislukt, het gaat nergens naartoe. Ik weet het niet, en ik heb nog nooit iets van iemand gelezen die het wel weet, hoe troost eigenlijk werkt. Het lijkt de meeste analisten dus ook nauwelijks te interesseren. Troost is een beetje een ordinaire functie van kunst, maar ik hoop toch ook een keer een troostwetenschapper opstaat, en een Journal of Consolation Studies en jaarlijkse congressen waarin mensen onderzoeken hoe het kan dat het leven draaglijker wordt door wat andere mensen doen – ook al ken je die mensen helemaal niet.