Gregoriaans
COLUMN - In de Volkskrant van afgelopen 27 januari pleit hoogleraar internationale politiek en geschiedenis Olaf van Boetzelaer ervoor om in de katholieke eredienst “de gregoriaanse gezangen weer eens een plaats” te geven, “zodat hun unieke sacrale werking weer gevoeld kan worden”. In combinatie met gedegen geloofsonderricht op katholieke scholen door competente docenten en de herinvoering van de Tridentijnse mis (ook in het Nederlands) zou dit het tij voor de katholieke kerk kunnen keren. Dat tij lijkt die kerk niet gunstig gezind: in 1961 ging nog 84% van de katholieken ter kerke, nu is dat nog maar 6%.
Van Boetzelaers analyse over de oorzaken van de teruggang die hij zo betreurt daargelaten, denk ik dat de die herinvoering van het Gregoriaans een onzalig idee is. Ik zing zelf Gregoriaans, twee keer per week, dus ik weet waar ik over spreek. Ik herken me in van Boetzelaers karakterisering van het Gregoriaans als een rijke en kostbare traditie. Vrijwel de gehele westerse klassieke muzikale traditie is begonnen met en gebaseerd op het Gregoriaans.
Maar het Gregoriaans is ook – en vooral – een traditie voor hard-core katholieken. Die hard-corekatholieken hebben de tijd en de kennis om zich in een dode taal als het Latijn te verdiepen. Ze zijn muzikaal genoeg ingewijd om toonsoorten die al sinds de Middeleeuwen niet meer gebruikelijk zijn te verteren. Ze worden niet horendol van melodieën die van ieder metrum verstoken zijn. En ze zijn geschoold genoeg om zich iets te kunnen voorstellen bij muzikale ‘tekstuitbeelding’.