Geert Wilders mag in zijn Fitna-proces maar drie getuigen oproepen, in plaats van de achttien die hij zelf wilde. Daarmee frustreert de Amsterdamse rechtbank Wilders’ poging om van de zitting een showproces te maken waarin niet hijzelf maar de Islam aangeklaagd wordt. Wilders is uiteraard boos. Toch heeft de rechtbank gelijk: dit is een strafzaak over een mineur vergrijp die niet hoort uit te groeien tot een politieke show.
Wanneer je wordt aangeklaagd voor belediging, laster of iets dergelijks, kun je ruwweg drie koersen kiezen: ‘ik bedoelde het niet zo’, ‘ik bedoelde het wel zo maar ik heb er spijt van’ en ‘ik heb gewoon gelijk’. Die laatste koers volgt Wilders. Zo wil hij ook zijn verdediging voeren. De bedoeling van zijn getuigenverhoren is om de islam in diskrediet te brengen en zo aan te tonen dat hij geen haat zaait maar de waarheid verkondigt. Dat mag hij proberen.
Het brengt de rechtbank echter wel in een lastig parket, met name in dit geval, omdat alle media-aandacht naar Wilders’ boutades uitgaat en niet naar de subtiliteiten van de rechtsgang. Een lange reeks getuigenverhoren zou het beeld geschapen hebben dat de vraag tijdens het proces niet is ‘heeft Wilders haat gezaaid?’ maar ‘deugt de islam?’ Zelfs wanneer de rechtbank Wilders wegens een vormfout zou vrijspreken, had deze vervolgens van de daken geschreeuwd: “De rechtbank heeft mij gelijk gegeven: de islam is een fascistische godsdienst.”