COLUMN - Een kennis van me ging met pensioen en besloot, nu hij wat tijd had, de Bijbel eens te lezen. Zoals te verwachten viel, bekwam hem dat slecht en hij is er halverwege mee gestopt. Zijn eerste fout: hij nam de Statenvertaling. Zijn tweede fout: hij begon bij Genesis. Zijn derde fout: hij vergat dat deze bibliotheek niet voor hem was geschreven.
Om met de Statenvertaling te beginnen: die is vier eeuwen oud en ook in hertaling geen toegankelijk Nederlands. Een andere moeilijkheid is dat een moderne lezer al snel struikelt over evidente fouten. Zo wordt het Hebreeuwse woord voor klipdas vertaald met ‘konijn’. Je hoeft geen biologie te hebben gestudeerd om te weten dat dit dier in het oude Nabije Oosten niet voorkwam. Storend.
Een volgend bezwaar tegen de Statenvertaling is dat de vertalers, die behoorden tot de allerbeste van de zeventiende eeuw, minder van de oude talen wisten dan moderne filologen. Die weten bijvoorbeeld wat bepaalde partikels betekenen en kunnen ook beter vaststellen wanneer iets schrijf- of spreektaal is. Moderne vertalingen zijn niet alleen anders maar ook beter. De Statenbijbel is mooi, zeker, maar volstrekt ongeschikt voor een eerste kennismaking.
Het tweede probleem is dat mijn kennis begon te lezen bij Genesis. Dat is een geweldige binnenkomer, maar na de oertijdverhalen en de vertellingen over de aartsvaders zit je al snel in Exodus en na de Uittocht is de lol er wel vanaf. De collectie van regels en voorschriften in de tweede helft van Exodus en daarna Leviticus, Numeri en Deuteronomium is voldoende om de meeste lezers te doen afhaken.