I believe in my own obsessions, in the beauty of the car crash, in the peace of the submerged forest, in the excitements of the deserted holiday beach, in the elegance of automobile graveyards, in the mystery of multi-storey car parks, in the poetry of abandoned hotels.
(J.G. Ballard, fragment uit ‘What I believe‘, gepubliceerd in Interzone #8, 1984)
Toen ik vorige week in Saint Tropez was, kreeg ik midden in de nacht van een vriend een sms: ‘Net nu jij daar zit: Ballard is dood.’ De verwijzing in dat sms-je naar de plek waar ik me bevond was vanwege J.G. Ballards roman Super-Cannes (2000), waarin de palmbomen en wegen langs de Franse zuidkust naadloos overgaan in ogenschijnlijk veilige geklimatiseerde hypermoderne bedrijvenparken waar misdaad wordt bedreven. De mensen in Super-Cannes zijn een door medicijnen afgevlakte robotsoort geworden en zoeken het vertier in geweld. Ballard leek in zijn schrijfwerk argwanend over (technische) innovatie, maar roemde deze in werkelijkheid ook. Hij zag de Fransen als pioniers op het gebied van architectuur en technologie. Hoe anders was zijn mening over zijn vaderland Engeland. ‘The Future, which in Britain has been dead for decades […]. Prince Charles may be going his best to propel the British into a nostalgic past.’ (In the voyeur’s gaze in the Guardian, 1989).